Eigenaarschap voor Samenwerking

Eigenaarschap voor Samenwerking

 

Over architectuur voor grensverleggende ontwikkeling van individu, organisatie en overheid.

 

Jan van Til

 

 

Prelude.

Aansluiting zoekend bij het jaarthema van het Landelijk Architectuur Congres – editie 2007, koos ik als titel:

Eigenaarschap voor Samenwerking”.

Door eigenaarschap op deze manier over het oorspronkelijke woord ‘architectuur’ heen te leggen, ontstond vlot en bijna als vanzelf ruimte voor de (eerste) ondertitel:

Over architectuur van(af) eigenaarschap”.

Bij nader inzien dekte die ondertitel de te presenteren lading nog niet voldoende en ontwikkelde zich als definitieve ondertitel:

“Over architectuur voor grensverleggende ontwikkeling

van individu, organisatie en overheid”.

Ja, wil de huidige maatschappij zich baanbrekend ontwikkelen tot een Kwalitatief Hoogstaande Informatiemaatschappij, dan kan daadwerkelijke invulling van eigenaarschap van informatie in al onze informatiebetrekkingen daaraan een wezenlijke bijdrage leveren.

 

De setting van dit artikel kan mogelijk als (wat) afwijkend worden ervaren. Laat het u niet van lezen afhouden! Ik koos voor deze setting om een (over)bekend onderwerp op gepaste afstand te plaatsen, zodat voldoende ruimte voor nieuw begrip en (hopelijk ook) waardering kan ontstaan.

 

 

Eigenaarschap voor Samenwerking.

Er is – nog ver hier vandaan (1) – een land waar inwoners op heel vertrouwde en naar hun idee overigens ook doodgewone manier met informatie omgaan. Eigenlijk… weten zij niet anders; zij hebben dat van generatie op generatie zo geleerd. Vergelijk het maar met verkeersregels zoals ‘rechts houden’ en ‘rechts gaat voor’; ze zijn met de paplepel ingegoten en staan als een huis – al decennia lang.

 

Toepassing van heel geavanceerde digitale technologie heeft er een hoge vlucht genomen en is vergaand geïntegreerd in het leven van alle dag. Een omvangrijke en onafgebroken stroom aan informatietransacties vindt er, via soepel informatieverkeer over passende informatie-infrastructuur (2) zijn weg tussen de vele inwoners. Vergelijk het maar met nutsvoorzieningen; het is er domweg en altijd en niemand haalt het in zijn hoofd om het energiebedrijf te bedanken voor ongestoorde levering.

 

Beslist vermeldenswaard is dat elke inwoner (3) er eigenaar is van alle informatie die over hemzelf gaat. Precies dat. Niets méér. Niets mìnder. En dat is ook – heel gewoon – in de grondwet van dat land verankerd. Het is een soort informatie-grondrecht zeg ook maar.

 

Op de één of andere manier – niemand weet eigenlijk meer precies hoe – is men er tot het wijze inzicht gekomen dat het allemaal moet beginnen bij de persoon (inwoner) en bij zijn eigen persoonsinformatie (4). Wat is een land zonder haar inwoners? En wat zijn inwoners zonder hun individuele en zich voortdurend ontwikkelende eigenaardigheden? Eigenaardigheden die zich voortdurend manifesteren in heel gevarieerd gedrag, in signalen die ze ermee afgeven, in… informatie (5).

 

Formeel heet het (6):

 

“Informatie over de individuele (rechts)persoon is eigendom van diezelfde (rechts)persoon”

 

En dat eigenaarschap vormt het vaste begin en fundament voor heel robuuste Samenwerking. Samenwerking tussen onderscheiden personen (inwoners) van dat verre land.

 

Niet dat zoiets exclusief is weggelegd voor de inwoners van dat verre oord, integendeel! Maar in verreweg de meeste andere landen is dit wijze inzicht nog niet doorgebroken. Daar weet men weliswaar van eigendom en eigenaarschap af – ook als het gaat over informatie, maar men is er nog altijd niet toe gekomen dat eigenaarschap serieus te nemen, vaste vorm te geven en stevig te verankeren.

 

Nee, men begint er – en dat is eigenlijk toch wel merkwaardig – bij de gebruiker en het gebruik van informatie. Informatie lijkt daar iets te zijn dat er gewoon is. Iets waarover verder geen vragen worden gesteld. Een gegeven. En het is er om te gebruiken. En de persoon over wie die informatie gaat… is eigenlijk buiten beeld en raakt samen met zijn persoonsinformatie gemakkelijk overgeleverd aan de grillen van de toevallige bezitter of gebruiker.

 

En – alweer merkwaardig – niemand lijkt zich daarover werkelijk te bekommeren. De burgers hebben er meestal geen idee van hoe vaak hun persoonsinformatie door wie met welk doel wordt gebruikt. Zonder hun toestemming; zonder hun (in)directe betrokkenheid.

Ook bij de verschillende overheden lijkt niemand in te zien dat die situatie steeds verdergaande òngelijkheid creëert tussen haar onderdanen. De informatiemaatschappij trekt immers steeds nadrukkelijker haar sporen in de samenleving. Structurele actie valt echter niet of nauwelijks te bespeuren. Toch is – in een democratie – het opheffen van dergelijke òngelijkheid een overheidstaak bij uitstek!

Maar het blijft vooralsnog bij dweilen met open kraan. Daar waar het op de één of andere manier uit de hand loopt, wordt een pleister geplakt in de vorm van (een aanvulling op) privacywetgeving.

 

Kijk, dat zou in dat verre land eenvoudigweg ondenkbaar zijn. On-denk-baar! Want natuurlijk wil je op de één of andere manier betrokken worden bij alle informatietransacties waarbij delen van jouw persoonsinformatie zijn betrokken! En natuurlijk wil je dat jouw belangen betreffende je persoons–informatie goed worden behartigd. Natuurlijk wil je baas zijn over je eigen persoonsinformatie. Natuurlijk wil je zelf bepalen wie er in welke situatie hoe en met welk doel gebruik van mag maken.

 

Ja, het is de normaalste zaak van de wereld – nou ja, in de wereld van dat verre land dan – dat wie vol vertrouwen in de hedendaagse informatiemaatschappij wil verkeren – elke dag opnieuw… ‘in control’ móet zijn over zijn/haar eigen persoonsinformatie. Geen bit mìnder. En – dat ook – geen bit méér.

 

En dat begint principieel bij goed geregeld eigenaarschap van persoonsinformatie. Alleen dàt stelt iedere persoon – stuk voor stuk – in staat de eigen informatische broek op te houden zodat niemand in zijn, eveneens spreekwoordelijke, informatische hemd komt te staan.

 

Oké, klopt, dat is een door en door politieke keuze. In een dictatuur is ‘natuurlijk’ direct duidelijk waar het eigendom van alle persoonsinformatie berust: staatseigendom! Maar in een democratie behoort een dergelijke keuze de gelijkheid tussen personen te bevorderen en te waarborgen. En wie zonder uitdrukkelijke toestemming over méér dan zijn eigen persoonsinformatie ‘in control’ raakt, creëert òngelijkheid. Sociale ònbalans – zeg ook maar.

 

Maar een dergelijk inzicht – ik ben de eerste om het ruiterlijk toe te geven – valt niet gemakkelijk in te zien. Het aloude perspectief dat haar vertrekpunt neemt in gebruik van informatie, komt eenvoudigweg niet toe aan invulling van eigenaarschap; dat ligt voorbij de horizon en komt niet in beeld. Dat perspectief, dat beperkte en vandaag de dag ook beperkende perspectief levert regelmatig problemen op waarvan de (ergste) excessen slechts met een lappendeken aan privacywetgeving enigszins kunnen worden ingedamd.

 

Terug naar dat verre land – waar men volgens dat ruimere perspectief te werk gaat en begint bij persoonlijk eigenaarschap van informatie. Hoe wil Samenwerking werkelijk van de grond komen als sociale onbalans regel is en de dienst uitmaakt en er (hardnekkig) voorbij wordt gezien aan de persoon en zijn – onlosmakelijk verbonden – persoons–informatie?

 

Nee, ondenkbaar.

 

Via ondubbelzinnige toewijzing van eigenaarschap vormt zich solide basis onder verant–woordelijkheid voor kwaliteit van informatie (en daarmee voor Samenwerking en vertrouwen) – zoals verderop nog nader zal blijken.

En met de persoon (burger, inwoner (7)) stevig in het zadel van het eigenaarschap van zijn persoonsinformatie is vervolgens zonneklaar – nou ja, in dat verre land dan – wie het gebruik van die informatie stuurt. Het is de persoon zelf die actief toestemming geeft voor een bepaald gebruik van (een deel van) zijn persoonsinformatie door andere par–tijen in informatieverkeer.

 

Artikel 2 van het iDNA Manifest vervolgt met haast vertederende eenvoud:

 

“De persoon kan gebruiksrechten op zijn persoonsinformatie verlenen aan partijen in maatschappelijk verkeer”

 

Zoals gezegd: in verreweg de meeste andere landen is dit wijze inzicht (eigenaarschap komt vóór gebruik) nog niet doorgebroken. De daar gegroeide praktijken laten nog een heel ander beeld zien. Informatiesystemen zijn er – doodgewoon. En ze worden – ook al weer doodgewoon – door de één of andere partij gemanaged. Zodoende is het niet de persoon zelf (en eigenaar) die anderen (gebruikers) informeert, maar iemand anders (de ‘toevallige’ informatiehouder (8)). De persoon (en eigenaar) wiens informatie wordt uitgewisseld, speelt daarbij doorgaans geen rol en lijkt zomaar te reduceren tot iemand die ‘slechts’ heeft te bewilligen in het gebruik van zijn/haar persoonsinformatie door anderen op basis van ‘toestemming’ van wéér anderen.

En de gevestigde houders van informatie… zij ervaren meer en meer operationele problemen bij het adequaat in stand houden van ‘hun’ gegevensverzamelingen. Doordat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen eigenaarschap en houderschap, blijven zij ook eenzijdig verantwoordelijk voor kwaliteit van al die informatie. Alleen… dat kost bijzonder veel energie en geld. Als ‘oplossing’ verrijzen daarom (als paddestoelen) de Mijn-weet-ik-wat ‘hoekjes’ op websites van vele organisaties: Mijn KPN, Mijn FBTO, etc.

Maar ondanks het door het ‘Mijn nnnn’ gesuggereerde eigenaarschap – dat niet verder komt dan ‘medezeggenschap’ – blijft de door een persoon verstrekte persoonsinformatie ‘wegvloeien’ in een wirwar aan registraties en blijft daarmee buiten blikveld en besturing van de eigenaar en oorspronkelijke verstrekker.

De ‘beweging’ vandaag de dag is dat de persoon meer en meer verantwoordelijk wordt gehouden voor de kwaliteit van ‘zijn’ persoonsinformatie, maar verder geen invloed heeft op wat instanties ermee doen. Een gespannen spagaat.

 

Opnieuw terug naar dat verre land…. Daar is ondubbelzinnige toewijzing van eigenaar–schap van persoonsinformatie volgens artikel 1 van het iDNA Manifest (9) de basis onder verantwoordelijkheid voor kwaliteit van informatie (en daarmee voor Samenwerking en vertrouwen). En vervolgens is het de persoon zèlf die vanuit díe grondslag het gebruik ervan door andere partijen in informatieverkeer stuurt. Zo ontspant de spagaat.

 

Wellicht dat het woord ‘maatschappelijk’ in artikel 2 ietwat verrassend aandoet, maar wie bedenkt dat organisaties zich steevast binnen een maatschappelijke context manifes–teren en zelf ook weer maatschappij(tjes) binnen maatschappij vormen, komt verder.

Verder is gemakkelijk in te zien dat maatschappelijk verkeer doorgaans ook altijd maatschappelijk informatieverkeer inhoudt en dat wat wij kennen als organisatiegrens, lands–grens etc. voor informatie vandaag de dag in het geheel geen natuurlijke barrière meer vormt. Via Internet vindt informatie zonder moeite haar weg en stroomt – vergelijkbaar met de wind – als vanzelf van gebieden met ‘hoge druk’ naar gebieden met ‘lage druk’.

 

Is de tijd niet meer dan rijp voor grondige heroverweging van de heersende opvatting over eigenaarschap van (persoons)informatie? Eigenaarschap voor Samenwerking, voor toename in onderling vertrouwen, voor sterk verbeterde sociale balans en verdergaande ontwikkeling van individu, organisatie en maatschappij.

 

Nadere detaillering van gebruiksrechten is gewenst en wordt gegeven in artikel 3:

 

“De persoon bepaalt in een overeenkomst voor een specifiek gebruiksrecht ofwel informatiemachtiging tenminste:
a. de andere partij,
b. het gebruiksdoel (het gebruiksdoel omvat de gebruiksintensiteit, die varieert van een éénmalige transactie tot onbeperkte toepassing) en
c. de deelverzameling van persoonsinformatie”

 

Zoals gezegd vormt artikel 3 een uitbreiding op artikel 2. Verleende gebruiksrechten worden vastgelegd door middel van een informatiemachtiging. De persoon levert zichzelf niet uit aan de andere partij, maar beschermt – alvast gewapend met de artikelen 1, 2 en 3 – zijn persoonlijke levenssfeer: hij is eigenaar van zijn persoonsinformatie en bepaalt zelf welke andere partij het in welke gevallen en wanneer hoe mag gebruiken.

 

Gebruik van persoonsinformatie door een andere partij is altijd doelgebonden (10). Want zonder een nader bepaald doel raakt gebruik van persoonsinformatie door andere partijen (opnieuw) vogelvrij.

 

Gedoe met privacy ontstaat daar waar het eigenaarschap van persoonsinformatie niet bij de persoon zelf berust. Het is precies het gebrek aan zeggenschap over de eigen persoonsinformatie dat allerhande privacy–maatregelen noodzakelijk maakt als tegenwicht voor de ontstane (sociale) onbalans. Het iDNA Manifest zorgt van meet af aan voor de gewenste evenwichtigheid door… privacy te integreren. Ja, in dat verre land is privacywetgeving – zoals in andere landen gebruikelijk… gelukkig verdwenen.

 

Artikel 4 gaat in op het zogenaamde houderschap van persoonsinformatie:

 

“Tot een gebruiksrecht kan behoren dat de andere partij beheer voert over – een afschrift van, ongeacht het medium – persoonsinformatie”

 

Houderschap is daarmee een bijzondere vorm van gebruik: passief gebruik. Ook van belang is hier dat houderschap expliciet wordt onderscheiden van eigenaarschap. Dat geeft tegelijk ook helder houvast voor het vaststellen van onderscheiden verantwoordelijkheden.

 

Let – overigens – goed op de aangegeven volgorde: Zelf-management van persoonsinformatie komt principieel eerst. Dat is de regel. Management van persoonsinformatie door anderen komt daarna – en dient dan ook expliciet te worden geregeld! Klopt – zelf-management van persoonsinformatie (11) komt in de praktijk van alle dag niet veel voor, maar dat doet aan het principe niets af.

 

We leven inmiddels in een wereld waarin alles met alles is gekoppeld – of dat gemakkelijk kan worden. Gevolg daarvan is dat informatie gemakkelijk van het ene systeem ‘overspringt’ naar (tal van) andere systemen (12). En dat zònder dat het gebruiksdoel waarvoor informatie is be-doel-d duidelijk is. En dat zònder dat eigenaarschap en/of houderschap helder is belegd. Enzovoort. Allemaal zaken die in het licht van de artikelen 1, 2 en 3 zijn vereist. Ik herhaal het nog maar eens: zonder vaste basis voor robuuste Samenwerking. En dat leidt tot onbalans en wantrouwen en draagt niet bij aan de ontwikkeling van individu en organisatie in informatiemaatschappij.

 

‘Vroeger’, in de tijd van vóór de interfaces, bleef informatie en haar betekenis helder – want binnen de context van de geïsoleerde informatiesystemen (13). Sinds de introductie, en sindsdien ook ongebreidelde groei, van interfaces houdt informatie geen halt meer voor applicatiegrenzen, maar ‘waait’ – vergelijkbaar met de wind – van gebieden met hoge druk naar gebieden met lage druk. Oncontroleerbaar door en onbereikbaar voor de eigenaar ervan.

En vandaag de dag zijn niet alleen applicatiegrenzen verdwenen, ook organisatiegrenzen zijn vergaand ‘doorzeefd’ geraakt als gevolg van de vergaande mogelijkheden die open interconnectiviteit op de schaal van hedendaags Internet ons bieden. En ook hier geldt: oncontroleerbaar door en onbereikbaar voor de eigenaar ervan – maar nu in het kwadraat. En eigenlijk geldt dat op vergelijkbare wijze ook voor landsgrenzen, EU-grenzen enzovoort.

 

Wie alvast (wat) denkt vanuit de tot nu toe besproken vier artikelen (in totaal zijn er 15), kan toch niet langer om het cruciale belang van eigenaarschap van persoonsinformatie heen.

Persoonlijk eigenaarschap stuurt informatiestromen tot vooraf overeengekomen gebruik. Punt. En al het informatiegebruik is – houderschap incluis – netjes geregeld in informatiemachtigingen. Punt. Het geeft werkelijk geen pas dat maar wat over te laten aan een ‘toevallige’ bezitter. Hoe zou hij uw belangen op gepaste wijze kunnen behartigen en er helder verantwoording over afleggen?

 

En dan raakt het iDNA Manifest in artikel 5 op zichzelf toegepast:

 

“Verleende gebruiksrechten zijn onlosmakelijk onderdeel van persoonsinformatie”

 

Ja, het iDNA Manifest is toepasbaar op het belangrijkste wat het zelf produceert: de afspraken over rechten op gebruik van informatie. Deze afspraken doen zich voor in de vorm van… persoonsinformatie.

 

Nu bestaat er – in dat democratische verre land – een bijzondere, bevoorrechte gebruiker: de overheid. De overheid komt in artikel 6 (en straks in artikel 10) voor het voetlicht:

 

“Een overheidsinstelling krijgt een gebruiksrecht niet onmiddellijk door de persoon verleend. Dat gebruiksrecht is bij wet vastgesteld. De wet die dat regelt doet dit conform dit manifest”

 

Via artikel 6 is de overheid er verklaard tot bevoorrecht gebruiker en mogelijk ook houder van (delen van) persoonsinformatie. De overheid bepaalt die gebruiksrechten op persoonsinformatie niet naar eigen inzicht. Nee, de wetten die eigenaarschap en gebruik van persoonsinformatie regelen, komen via democratische procesgang tot stand. Overheidsactiviteiten garanderen daarbij gelijkheid tussen (rechts)personen onderling. Het gaat hier in het 6e artikel om een collectieve overeenkomst die past binnen het hele politieke en juridische raamwerk (14).

 

Terug naar de eigenaar van persoonsinformatie. Artikel 7:

 

“De persoon heeft recht van inspectie van gebruik inclusief eventueel beheer van zijn persoonsinformatie door de andere partij”

 

Artikel 7 is een uitbreiding op artikel 4. Houderschap van persoonsinformatie door anderen houdt een zeker verlies aan controle in. Artikel 7 compenseert en brengt opnieuw balans. Dankzij formeel onderscheid tussen eigenaar en houder van persoonsinformatie is er ruimte voor het specificeren van aanvullend gedrag.

 

De artikelen 8 en 9 betreffen de verantwoordingsplicht bij resp. gebruik en houderschap van persoonsinformatie. Artikel 8:

 

“De andere partij verantwoordt zich ongevraagd per transactie aan de persoon over gebruik van diens persoonsinformatie. De rapportagetermijn is eveneens in de overeenkomst voor het gebruiksrecht overeengekomen”

 

Wie de ons omringende informatiemaatschappij serieus neemt, geeft – met het oog op doorgaande maatschappelijke ontwikkeling – fundamenteel aandacht aan eigenaarschap van persoonsinformatie. Hier, in artikel 8 (en 9), wordt eigenaarschap verder versterkt door extra maatregelen: er dient ongevraagd verantwoording te worden afgelegd.

Als eigenaar heeft de persoon het fundamentele recht te vernemen hoe zijn/haar persoonsinformatie is toegepast door een andere (rechts)persoon of overheid(sinstelling). Allerhande administratieve hindernissen en obstakels zijn ronduit ongepast en/of beledigend en zorgen voor onnodige frustratie. Frustrerend is het wanneer een persoon geen toegang tot zijn/haar eigen persoonsinformatie heeft. Frustrerend is het wanneer een persoon geen zicht kan krijgen op wat anderen met zijn/haar persoonsinformatie hebben gedaan. Om die reden is de relatie (in dat verre land) radicaal omgekeerd: de persoon hoeft er niet meer om te vragen; er wordt – automatisch – in voorzien. De gebruiker (hier in artikel 8) en ook de houder (in artikel 9) is wettelijk verplicht al het gebruik van persoonsinformatie te rapporteren.

 

Wanneer eigenaarschap – zoals men in dat verre land aan den lijve heeft ondervonden – wordt gerespecteerd, groeit sociale balans en sociale stabiliteit, groeit ook vertrouwen. Meer en meer personen doen er hun voordeel mee en de maatschappij als geheel ontvouwt zich.

 

“Indien de andere partij (ook) beheer voert over persoonsinformatie, heeft zij daarover een periodieke verantwoordingsplicht aan de persoon. Indien van toepassing is de rapportagefrequentie eveneens in de overeenkomst voor het gebruiksrecht overeengekomen”

 

Zo sluit artikel 9 naadloos aan op artikel 8. Wat voor het gebruik van persoonsinformatie geldt, geldt ook voor houderschap als bijzondere vorm van gebruik.

 

Het iDNA Manifest is opgesteld met informatie-eigenaarschap als kernconcept. Als een goed – hier persoonsinformatie – wordt gebruikt door een andere persoon, dan wordt dat goed in wezen gebruikt voorbij/buiten de directe invloedssfeer van de eigenaar. De vraag naar het waarborgen van de sociale orde komt neer op het compenseren van de eigenaar voor dat verlies aan controle. Daarom – om evenwicht te bewaren/herstellen – verliezen de werkelijke gebruikers ook een beetje autonomie. Hun plicht richting de eigenaar te rapporteren betreffende gebruik/houderschap is bedoeld om operationeel uitvoerbaar sociaal evenwicht te herstellen.

 

In artikel 10 komt de overheid opnieuw in beeld:

 

“Voor een overheidsinstelling is de verantwoordingsplicht over gebruik van persoonsinformatie bij wet vastgesteld”

 

Uitgangspunt is de werkzaamheid van democratische overheid – inclusief gebalanceerde wettelijke kaders.

 

Waar artikel 6 overheidsdeelname aan informatieverkeer vestigt als een speciaal geval van primair gebruik van persoonsinformatie, komt in artikel 10 diezelfde overheid in het kader van rapportage opnieuw aan bod. Het gaat hier zowel om gebruik alsook houderschap.

 

De overheid wordt hiermee niet uitgezonderd van (wettelijke) rapportageplicht. Ook in het overheidsgeval inzake gebruik en houderschap zijn strikte procedures op hun plaats. Sterker nog: in dat verre land is de overheid er van doordrongen dat juist zij als overheid haar zaakjes uitstekend voor elkaar moet hebben – wil vertrouwen kunnen ontstaan en gevestigd blijven! Ja, dat hebben ze in dat verre land uitstekend begrepen èn… geïmplementeerd.

 

Het is tijd om voor een korte terugblik. De negen artikelen die volgen op het eerste artikel inzake eigendom van persoonsinformatie, houden zich hoofdzakelijk bezig met de bescherming en waarborging van de eigenaar zelf. Het achterliggende idee is dat gebruik en houderschap van persoonsinformatie door iemand anders dan de persoon (en eigenaar) zelf… per definitie een verlies aan controle met zich meebrengt voor die persoon. En dat verlies dient te worden gecompenseerd.

 

In dat verre land is elke persoon afhankelijk van andere personen-als-eigenaar-van-persoonsinformatie. Maatschappelijk evenwicht vereist dan erkenning van passende en relevante plichten van de eigenaar zelf. Een eigenaar kan niet ‘zomaar’ allerlei gebruiksovereenkomsten aangaan. De andere persoon-als-gebruiker moet op de ter beschikking gestelde persoons–informatie kunnen vertrouwen. Dat betekent dan ook dat de eigenaar formeel en wettelijk aansprakelijk is als niet wordt tegemoetgekomen aan (wettelijk) overeengekomen kwaliteitsstandaarden.

 

Artikel 11:

 

“De persoon is verantwoordelijk voor de kwaliteit van informatie waarop verleende gebruiksrechten betrekking hebben”

 

En direct ook artikel 12; artikel 11 is – zonder meer – tekort:

 

“Op melding door de andere partij van foutieve persoonsinformatie is de persoon verplicht tot correctie per omgaande”

 

Duidelijk is dat dergelijke bepalingen alleen maar consistent kunnen werken als ze stoelen op een ondubbelzinnig eigendomsprincipe.

 

Organisaties in dat verre land hebben door de tijd heen hun valse voorstelling van zaken opgegeven dat zij de eigenaar zouden zijn van persoonsinformatie.

Organisaties in dat verre land zijn tot de overtuiging gekomen dat hun werkelijke belangen niet gelegen zijn in het bezit van persoonsinformatie, maar in het gebruik ervan.

Organisaties in dat verre land maken zich – dankzij gegroeid vertrouwen – geen zorgen over persoons–informatie van anderen. Dankzij fundamentele balans wordt informatiekwaliteit hoog gehouden. En dat zonder dat elk bedrijf daar afzonderlijk energie in steekt.

 

Artikel 12 erkent dat informatie tegelijk ook communicatie inhoudt en dus ook relaties (betrekkingen, verhoudingen, verwantschap). Alle deelnemers aan informatieverkeer zijn nodig om voldoende onderling vertrouwen te ontwikkelen en te behouden. Een helder wettelijk kader maakt iedere (rechts)persoon duidelijk wat goed/fout door de tijd heen betekent.

 

Na twaalf artikelen is de persoon heer en meester over de eigen persoonsinformatie. En tot nu toe stond dat eigenaarschap min of meer gelijk aan onbeperkte rechten voor de persoon op gebruik en houderschap van de eigen persoonsinformatie.

 

Zoiets leidt maatschappelijk gezien niet tot een acceptabele balans. En derhalve niet tot vertrouwen en robuuste en duurzame Samenwerking. Een persoon kan met zijn bezittingen – waartoe persoonsinformatie ook uitdrukkelijk behoort – niet maar doen wat hij wil: zijn huis in brand steken, zijn geboortedatum veranderen etc.; dat zijn allemaal handelingen die vanuit optiek van Samenwerking en onderling vertrouwen vergaand ongewenst zijn.

 

Artikel 13 formuleert als volgt:

 

“De beschikking van de persoon over eigen persoonsinformatie kan - met het oog op voldoende waarborg voor maatschappelijk verkeer - beperkt zijn. Zulke beperking heeft altijd een wettelijke grondslag. De wet die dat regelt doet dit conform dit manifest”

 

Het krachtige vertrekpunt van het iDNA Manifest is de onbeperkte controle van de persoon over de eigen persoonsinformatie; pas daarna worden beperkingen toegepast.

 

Artikel 14 borduurt hierop verder en stelt:

 

“De persoon wijst zijn vertrouwenspartij aan voor beheer over bedoelde informatie. Zo’n vertrouwenspersoon is voor die intermediaire rol gecertificeerd (als neerslag van vertrouwen in maatschappelijk verantwoord optreden in die rol).
Bijvoorbeeld, de persoon kan zijn huisarts benoemen tot beheerder van zijn zogenaamde elektronisch patiëntdossier voor wat betreft de informatiegedeelten waarvoor wettelijk beperkte beschikking geldt”

 

De idee is dat – in die gevallen dat de persoon (een deel van) de eigen informatie niet kan beheren/besturen – dan toch tenminste zelf zijn intermediair kiest.

Zo’n intermediair dient, teneinde sociale balans te vestigen en in stand te houden; de relaties m.a.w. voldoende werkbaar te houden – herken–baar en aanspreekbaar te zijn als een gecertificeerde professional. En zijn levens–onderhoud dient afhankelijk te zijn van zijn betrouwbare prestaties.

 

Voorgaande twee artikelen laten duidelijk zien dat bij informatische relaties doorgaans meer personen komen kijken dan de twee die er onmiddellijk bij zijn betrokken.

 

Artikel 15 sluit het iDNA Manifest af en ‘behandelt’ handelingsonbekwame personen:

 

“Bij handelingsonbekwaamheid van de persoon zelf vervallen de rechten en plichten aan de wettelijke vertegenwoordiger(s) van die persoon”

 

Het overlijden van een persoon, bijvoorbeeld, maakt die persoon handelingsonbekwaam, terwijl ook in zo’n situatie allerhande handelingen nodig zijn om dat overlijden adequaat af te wikkelen.

 

Het iDNA Manifest concentreert zich op duurzame deelnemers in informatieverkeer. Dat draagt bij aan verbeterde en stabiele maatschappelijke balans. En daar varen ook organisaties wel bij. Duurzame (en prominente) elementen zijn: (rechts)persoon, andere partij, overheid, intermediair en verdere differentiaties als eigenaar, gebruiker en houder.

 

 

Effect.

Wie niet fundamenteel wil nadenken over en vanuit eigenaarschap van persoonsinformatie, blijft hangen in slordig gebruik van informatie. En dat leidt – in onze hedendaagse maatschappij – meer en meer tot sociale onbalans, groeiend wantrouwen en maatschappelijke instabiliteit. Op die manier stagneert ontwikkeling van individu, organisatie en overheid.

 

Privacywetgeving die stoelt op gebruik van persoons–informatie – en domweg voorbij gaat aan het eraan voorafgaande eigenaarschap – is niet bij machte dergelijk slordig gebruik van persoonsinformatie adequaat in te dammen – laat staan in goede banen te leiden.

 

Wie wèl fundamenteel wil nadenken over en vanuit eigenaarschap van persoonsinformatie, komt erachter dat eigenaarschap (a) ronduit lastig is en (b) tegelijk ook een heel solide basis vormt voor ordelijk gebruik. Ordelijk gebruik door heel verschillende deelnemers aan informatie–verkeer: individuen, organisaties en overheden.

Het iDNA Manifest laat – als stevige aanzet – alvast duidelijk zien hoe gebruik van persoonsinformatie wèl robuust vorm kan krijgen vanuit het perspectief van eigenaarschap.

 

Wil de huidige maatschappij zich baanbrekend ontwikkelen tot een Kwalitatief Hoogstaande Informatiemaatschappij, dan kan daadwerkelijke invulling en uitoefening van eigenaarschap van persoonsinformatie in al onze informatiebetrekkingen daaraan een wezenlijke bijdrage leveren.

 

 

Literatuur.

Clippinger, J.H., A Crowd of One: the future of individual identity, Perseus Books Group, 2007.

 

Heijden, H. van der en S. Bochhah, De WERKelijkheid van morgen: Zeven megatrends die HRM op z’n kop zetten, Kluwer, 2006.

 

Jansen, P.L., 4891-Project iDNA, http://4891.pauljansen.eu/EnglishAbstract.html, 2005.

 

Jansen, P.L., and P.E. Wisse, iDNA-Manifesto, version 2.1, http://www.pauljansen.eu/materiaal/iDNA-Manifesto.pdf, 2006.

 

Kuunders, L., Framing Works! Identity Management Frameworks, http://leon.trusted-id.nl/index.php/idm/identity-management-frameworks, InfoSecurity.nl, 2006.

 

Wisse, P.E., Informatieverkeer in publiek domein; schetsboek over architectuur en ontwikkelpaden voor de elektronische overheid, http://www.pauljansen.eu/materiaal/Schetsboek.pdf, ICTU/programma Architectuur Elektronische Overheid, 2004.

 

Wisse, P.E. en P.L. Jansen, Identity management distilled: a comparison of frameworks, in: PrimaVera, working paper # 2006-10, http://primavera.fee.uva.nl/PDFdocs/2006-10.pdf, Universiteit van Amsterdam, 2006.

 

 

Voetnoten.

 

1.

En dat is geen sprookje! Nee, sprookjes beginnen met ‘Er was eens …’. Ook komen sprookjes nooit ‘dichterbij’; ze blijven altijd waar ze zijn. Nee, dat land bestaat echt en het komt – dat is zo klaar als een klontje – dichterbij. En de snelheid waarmee dat land dichterbij komt… ligt ook in uw handen.

2.

Dat is mogelijk even wennen, maar zo noemen ze dat nu eenmaal in dat verre land.

3.

Voor ‘inwoner’ mag ook ‘persoon’ of ‘rechtspersoon’ worden ingevuld.

4.

Persoonsinformatie is alle informatie die over een individuele (rechts)persoon gaat. Al die informatie is eigendom van diezelfde (rechts)persoon.

5.

Dat klinkt misschien wat onwennig, maar daar komt het uiteindelijk toch echt op neer. Personen zijn voortdurend in ‘beweging’: zij gedragen zich en zij geven elkaar met hun gedrag voortdurend signalen. Signalen op basis waarvan weer nieuw gedrag (ook weer signalen) wordt gevormd. En die signalen zijn niets anders dan… informatie. Informatie die in toenemende mate door middel van geavanceerde digitale technologie; in de vorm van informatietransacties haar weg vindt naar andere personen. Treffend weergegeven met een woord als ‘informatiemaatschappij’.

6.

Die formele taal is in de grondwet van dat verre land verankerd. In onze contreien is die formele taal in de vorm van een Manifest te vinden op het www. Hier verwijs ik naar artikel 1 van het “iDNA Manifest” op de website van Pieter Wisse (www.wisse.cc). Genoemd manifest is ook te vinden op de website van Paul Jansen: http://www.pauljansen.eu/materiaal/iDNA-Manifest.pdf. Ook de volgende 14 artikelen zijn uit ditzelfde manifest afkomstig.

7.

De termen burger en inwoner worden vanaf nu niet langer gebruikt; ze worden vervangen door de algemenere term persoon waaronder dan ook rechtspersoon wordt begrepen.

8.

Houderschap van informatie wordt vanuit het iDNA Manifest ook gezien als een vorm van gebruik: passief gebruik.

9.

Weet iemand iets beters? Laat het alstublieft horen – want uitgesloten is het allerminst! De inwoners van dat verre land zijn zich er terdege van bewust dat het iDNA Manifest een stap vooruit – een forse stap! – en zeker géén eindantwoord is. Men is er dan ook voortdurend alert op verdere mogelijkheden tot verbetering van hun… informatierechtsstaat. Zie daarom iDNA vooral níet als Haarlemmer Olie. Zie iDNA vooral wèl als forse aanzet tot verschuiving van primaire focus van gebruik naar eigenaarschap. De solide bedding van eigenaarschap van persoonsinformatie houdt gebruik en houderschap veilig en betrouwbaar binnen haar oevers.

10.

Doelbinding komt – in het kort – er op neer dat een (rechts)persoon alleen dan handelingen-met-informatie (opvragen, gebruiken, opslaan etc.) mag verrichten wanneer dat een heel specifiek en eigenlijk doel dient.

11.

En dat geldt niet alleen voor houderschap; dat geldt ook voor gebruik van persoonsinformatie. Persoonsinformatie wordt veel vaker door anderen gebruikt dan door de persoon zelf. En toch… in principe kan de persoon ertoe besluiten zelf een register van (delen van) de eigen persoonsinformatie te gaan houden. Dat fundamentele recht maakt duidelijk dat elke andere manier van doen een vorm van – zeg maar – outsourcing inhoudt waarover formele afspraken moeten worden gemaakt.

12.

Daarbij maakt het (ook al) niet meer uit of die systemen tot één en dezelfde organisatie behoren of dat bij het informatieverkeer meerdere organisaties betrokken zijn. Dat is een gevolg van open interconnectiviteit op de schaal van hedendaags Internet.

13.

In termen van doelbinding (zie ook voetnoot 11) leverde die situatie geen problemen op, want die geïsoleerde informatiesystemen leverden elk hun bijdragen aan afzonderlijke en van elkaar afgezonderde doelen.

14.

Ook voor alle individuele overeenkomsten geldt dat ze passen binnen datzelfde politieke en juridische raamwerk.

 

 

 

Oktober 2007, 2007 © Jan van Til