2008.06 Aantekeningen
Jan van Til
Onderstaande
tekstfragmenten zijn veelal afkomstig uit (reacties op) Linked-In, Digitaal
Bestuur, Via Nova Architectura en e-mail die ik verstuurde in de periode oktober
– november 2008. De volgorde van de fragmenten is (chrono)logisch.
01. According to (amongst others) Pieter
Wisse we can distinguish three levels at which (interoperating) operators
can influence one another:
1. by force (physics);
2. by impulse (cybernetics) and
3. by sign (significs).
When operators (or actors if you like) maintain their relationship by
force (typically: billiard balls) or by impulse (typically: the thermostat)
semantics is not involved at all. Semantics comes into play with signs
(interoperability level 3). An actor takes an impulse as a sign as soon as his
behaviour also rests on his own motivation. A cat is ‘equipped’ with such
motivation: its response can (will?) always differ from your intentions. The
same applies for humans.
So… digital technology acts on interoperability level 2 (impulse).
So… humans act on interoperability level 3 (sign).
So… how do humans manage to successfully inter-act using digital
technology?
So… how do digital technicians really succeed in the transportation of
signs/meaning (interoperability level 3) using tools (level 2) that are not
able to deal with signs/meaning (interoperability level 3)?
All human relations (in the end) heavily depend on communication
mediated by signs (interoperability level 3). Why? Well, because that is the
way humans are… human. The richer sign-environment qualitatively differs from the
poorer impulse-environment.
So… how much of the richer human sign-‘life’ is stripped of by our
contemporary information systems – resulting in very poor exchange of
meaning/value?
How do we significantly improve this problematic situation? How do we
get human interoperability into successful operation?
Voorgaande discussie startte
ik op LinkedIn in de discussiegroep “Enterprise Interoperability”.
02. Communicatie over het oefenschema
verloopt stroef tot nu toe. Eerst moet ik opmerkingen (eigenlijk fopmerkingen
en fopvattingen) als “Wat kunnen we hier nu praktisch mee” en “Tja, eigenlijk
moet je dit soort dingen maar aan/via een universiteit doen; wij moeten hier
een bedrijf/project runnen” pareren, pareren en nog eens pareren. Als er dan
nog tijd/concentratie over is… kan ik zending gaan bedrijven. Dat lukt
mondjesmaat. Binnenkort ga ik mij zetten aan een presentatie over (een gedeelte
van) het oefenschema – toegesneden op eigen bedrijf.
03. First of all, I don’t want to SEPARATE humans from digital
technology. Not at all! There are humans that interoperate. There is digital
technology that interoperates. There are humans that use digital technology to
interoperate. No discussion.
But the LEVEL at which humans interoperate and the LEVEL at which
digital technology interoperates differs qualitatively: level 3 (human sign)
and level 2 (machine impulse) respectively.
I think you are right when you state that “[h]umans at least share some
characteristics with [digital technology]”. Humans indeed are able to
interoperate by impulse; just like digital technology. But digital technology
is LIMITED to interoperating by impulse. Humans are ALSO able to use an impulse
as a sign. As a matter of fact: they are true professionals in doing so! And
that’s where semantics (and pragmatics) come into play! At the human level.
Most people never ever heard of different interoperability levels. That
includes ICT-people! They simply don’t know…. So… they don’t make the
difference. They aren’t even able to (yet).
But, today, living in an information society as a consequence of the
profound permeation of digital technology, I think, we do have to distinguish
(not separate) between human interoperability and digital interoperability.
People using digital technology only and simply want to USE it. No more;
no less. They simply want to use digital technology in a way that matches the
way they interoperate. And that’s on level 3 (human sign)! They don’t want to
know – they don’t even care – about interoperability levels. They don’t want to
know – they don’t even care – whether the digital technology they use isn’t
able to interoperate at the level at which they do.
According to me:
- ICT-people should care about interoperability levels!
- ICT-people should know about interoperability levels!
- ICT-people should distinguish between interoperability levels!
People using digital technology simply expect that their intentions,
their intended meaning will be transferred by these digital means. That’s all
they want: the intended meaning of the sender has to reach the receiver in
order to produce the intended receiver-behaviour. And that’s where their
disappointments starts: digital technology isn’t able to accomplish that task
yet. Why? Well, the ICT people aren’t aware yet.
When using digital technology we have to find ways to reduce our human
signs to machine impulses WITHOUT reduction of the intended human meaning.
Until we find these ways… much of the richer human sign-‘life’ will
continue to be stripped off by our unaware information systems – resulting in
very poor exchange of meaning/value.
How do we significantly improve this problematic situation? How do we
get human interoperability into successful operation?
Finally, you mentioned the term ‘semantic interoperability’. As far as I
can see… most people that use this term, use it without taking into account the
differences between human interoperability and digital interoperability. To me
that results in (poor) semantic interoperability on a (poor) cybernetic level.
04. The Tokyo University
professor is right as far as I’m concerned. ICT – (still) being a very dominant
and flooding technology – too easily creates the blind spot the professor
rightfully points at. Quoting (the personal vision of) Paul Wouters: “Techniek
dient de mens”! We always need to take our starting point in Human
interoperability, in HIM (Human Integrated Manufacturing), in human
<anything>.
I agree with you: human interoperability
requires quite another mindset, quite another type of professional than digital
interoperability does. Both types of professionals are needed, but we clearly
need to differentiate between them.
Then… why do I only address “ICT-people” in my
previous contributions? Well, the other type of professional doesn’t (clearly)
manifest itself yet (or…?). Next, I think that ICT-people at least have to be
truly aware of the similarities and differences between human interoperability
and digital interoperability.
To me it seems that human interoperability is
open for ambiguity by definition. Humans never know for sure whether their
communicated intentions are fully understood. Do they? To solve that ‘problem’,
humans always supply sufficient contextual information next to the information
they aim to communicate. Whenever a receiving human party is unsure about the
meaning of the communication at hand… that party will simply ask for more
contextual information. Why? Well, that’s for disambiguation purposes.
The 0/1-accurateness of digital technology,
however, creates lots of ambiguity as long as human interoperability is not
sufficiently understood and carefully distinguished from digital
interoperability.
Unless… unless humanity gives up and degrades
itself to the level of digital/cybernetic interoperability.
Unless – and that’s the more productive
direction that I aim at – unless we find ways to convey human ambiguity/human
meaning in a way that is suitable to be exchanged by digital technology.
05. De grondhouding achter
elke vraag (vrager) is, zoals algemeen bekend, van groot belang voor werkzame
beantwoording ervan. De bekende ‘ja maar’ grondhouding is de grondhouding van
de tribune-zitter die weigert zich op het veld te begeven met het oog op
actieve inzet tot werkzame informatiesamenleving.
06. Hij laat, zoals jij ook
met zoveel woorden aangeeft, twee werelden als één wereld door elkaar lopen.
Heeft hij (‘ergens’) in de gaten dat hij jongleert met twee werelden? Durft hij
niet dóór te denken – door de denk-barrière heen – naar de volgende wereld? Zit
hij nog te vast (gevangen) aan/in cultuur en organisatie als maatgevende
informatiekundige dimensies? Als hij die eenmaal durft los te laten om vervolgens
houvast te vinden bij individuele deelnemers aan informatieverkeer… krijgt hij zowel
organisatie als cultuur verrijkt terug. En meer. Een nieuwe wereld!
07. Voor wie grensverleggend wil denken, zoals Hans
Bot op Via Noa Architectura, is het wellicht ook de moeite waard om eens
een wat grotere denkstap – een denksprong zeg ook maar – te overwegen. Denk,
met andere woorden, gerust eens grensoverschrijdend;
dat laat je tot (ver) buiten de grenzen van je heersende denkkaders kijken.
Grensverleggend denken
beweegt zich maar al te gemakkelijk binnen
het heersend denkkader. En dat noemen we maar al te vaak ‘praktisch en
pragmatisch’. Grensoverschrijdend denken noemen we vaak ‘theoretisch’; dat is
natuurlijk een fopvatting,
maar het haalt veel grensoverschrijdende denkers vaak weer snel aan boord van
het grensverleggende denken.
Een belangrijke vraag die
zich laat stellen is in welke mate grensverleggend denken het bestaande
denkkader al heeft uitgeput – met andere woorden: wat valt daar eigenlijk nog
aan structurele oplossingen te vinden?
Bot: “Of zou het juist een
uitdaging moeten zijn om een patroon te bedenken dat echt past bij de unieke
architectuurproblemen die we in de digitale wereld aantreffen?” De
vooronderstelling hier is dat er “unieke architectuurproblemen [zijn] die we in
de digitale wereld aantreffen”. Een grensoverschrijdende vraag die hier gesteld
zou kunnen worden, is of deze vooronderstelling wel hout snijdt. Zou het ook zo
kunnen zijn dat architectuur in de digitale wereld zelf een probleem is? Een probleem waarin we “in ons denken al snel
vast [zijn komen te zitten dankzij] metaforen uit de fysieke wereld”?
Bot: “Een soort verplaatsbare
schermen in de informatieruimte die gegeven een specifieke situatie precies de
grenzen van het virtuele domein afbakenen. En die zich naadloos aanpassen als
een veranderende situatie daartoe aanleiding geeft. Zou dat niet heel erg
passend zijn?” Ja, Prachtig! Waar komen dergelijke ingrediënten vandaan? Ik
zocht naar bronvermeldingen. En in welke categorie valt dit denken? Is het
grensverleggend of grensoverschrijdend? Kiemen voor de tweede categorie zie ik
aanwezig, maar in het verdere verloop van Bot’s bijdrage zie ik ze (nog) niet
òntkiemen. Ik zie daarom uit naar zijn volgende bespiegelingen!
Bot: “De omgeving moet geënt
zijn op een geïntegreerde informatie-infrastructuur waarop uniforme
toegangscontroleregels kunnen worden afgedwongen. Dat kan met een
gemeenschappelijke informatiearchitectuur”. Ja, alweer: prachtig! Ook nu zocht
ik bronverwijzingen. Direct daarop laat Bot volgen: “Maar dat blijkt keer op
keer nog een hele uitdaging”. Wellicht is grensoverschrijdend denken hier een
vruchtbaar(der) te bewandelen pad? Zou de oplossingsruimte (het huidige
denkkader) dan toch (te ver) zijn uitgeput?
Bot: “Doorgaans is een
enterprise architectuur opgebouwd uit drie afzonderlijke ruimtes – de business
ruimte, de informatie- en applicatieruimte en de technologieruimte (deze
begrippen komen in allerlei verschillende referentiemodellen in verschillende
bewoordingen voor, maar het basisidee is tamelijk consistent)”. Grensverleggend
denken neemt deze driedeling gemakkelijk voor zoete koek aan. Maar
grensoverschrijdend denken zet hier ‘gewoon’ het mes in! Hoe zijn we er ooit
toe gekomen om deze driedeling te maken? Hoe (dis)functioneel is deze
driedeling vandaag de dag voor de informatie-architect – of al weer moderner:
voor de Civiel Informatiekundige. Op de website van Wisse is daar alvast
veel lezenswaardig materiaal te vinden.
Terzijde: weet iemand waarom
“de informatie- en applicatieruimte” als één aparte ruimte is benoemd? Wat
heeft informatie-tot-betekenis eigenlijk te maken met techniek? Voortbordurend
op combinaties liggen de combinaties applicatie/technologie enerzijds en
business/informatie anderzijds zoveel meer voor de hand.
Bot: “Enterprise architecten
[…] zien zich tegenwoordig gestimuleerd om op z’n minst de mogelijkheid te
overwegen om de indelingen van de verschillende ruimtes radicaal te
ontkoppelen”. Radicaal? Oké. Maar in welke zin? In grensverleggende zin of in
grensoverschrijdende zin? Ook hier zie ik kiemen voor grensoverschrijding
aanwezig, maar tot werkelijke ontkieming komt het (nog) niet. Ik zie daarom uit
naar volgende bespiegelingen. Het blijft bij grensverlegging.
Wie in grensverleggende zin
radicaal ontkoppelt, kan tot werkelijk robuuste informatie-infrastructuur
komen. Tot een enkelvoudige voorzieningenstructuur die werkelijk in staat is
een veelheid aan gevarieerde en sterk variërende informatiebehoeften van dito
deelnemers aan informatieverkeer in te vullen met betekenis op maat. Iedere
keer weer opnieuw. Wat een ontkoppeling! Wat een informatieruimte!
Grensoverschrijdend? Zeker weten!
08. Ik heb ‘natuurlijk’ geen
idee wat jij (zoal) onder architectuur verstaat, maar – zo geef je aan – je
wilt niet (teveel) theoretiseren. Je geeft verder aan dat Archimate in ieder
geval binnen het architecturale blikveld moet passen. Archimate is een
tool/ontwikkeling die stoelt op oud (maar wel reuze gangbaar…) denken. Voor wèrkelijk
níeuw denken kun je eens googelen op “Civiele Informatiekunde”. Dan kom je uit
bij Pieter Wisse. Geen
gemakkelijke kost, maar wel belangwekkend.
Hoe dan ook… Zelf was ik toe
aan iets volstrekt tegendraads. Uiteindelijk kwam ik uit bij Jaap van Rees. In 2001/2 volgde ik bij
hem de “Leergang Informatie-Architect”. Tegenwoordig noemt Jaap het de “Leergang
Informatiekunde”. Een voor hedendaagse IT-ers uit-ste-ken-de leerschool! Daar
leert de IT-er echt verder kijken dan zijn applicatieve neus lang is.
Qua denken/theorie loopt
Wisse ver voor de hedendaagse muziek uit (Paradigma: Civiele Informatiekunde);
Van Rees loopt daar achter aan, maar nog steeds voor de muziek uit (Paradigma
Informatiekunde). Wie niet wil theoretiseren, maar direct ‘praktisch en
pragmatisch’ dóór wil… sluit zich maar het beste aan bij
denken-tot-aan-vandaag. Een denken dat sinds een aantal jaren gevat wordt onder
de noemer architectuur. En daar past Archimate (ook) in.
Mocht je geïnteresseerd zijn:
op mijn website verschijnt eind oktober
een artikel “Modern informatieverkeer”.
Daarin probeer ik het ‘Wisse-denken’ (mijn) handen en voeten te geven. Op
diezelfde website verschijnt rond diezelfde tijd ook een review van een artikel van Jaap van
Rees dat in het oktobernummer van “Informatie” verscheen onder de titel “Het
zijn dezelfde mensen, Verband tussen organisatiecultuur en inrichting van
informatievoorziening”.
09. Wie ‘náást’ roept, wil iets be-ná-druk-ken. En wie iets benadrukt doet
dat doorgaans eenzijdig. Die bui zag ik inderdaad ook al wel hangen. Maar… zo
dacht ik… wat zo nauw aan elkaar verwant is, raakt met ‘náást’ niet rap
gescheiden, los, onafhankelijk enzovoort. Dat je met dat ‘náást’ toch wel erg
veel extra spijlen in/tussen de kooien bijplaatst, zag ik nog niet echt in. Dat
zet de, zoals jij het noemt, dia-existentie, de mogelijkheid tot open kooien,
tot inter-kooi-verkeer teveel op de tocht. Met een voetnoot nuanceerde ik de al
te sterke nadruk-tot-scheiding tot nadruk-tot-onderscheiding, open
wisselwerking, onderlinge afhankelijkheid, wederzijdse
openstelling/beïnvloeding – uiteraard met voldoende behoud van eigenheid.
10. Kernwoord in de bijdrage van Kinkhorst en Wisse (Uw stemdossier: EPD deel I) is wat mij betreft:
“Vertrouwen”. Zonder onderling vertrouwen – tussen welk willekeurig tweetal
(rechts)personen dan ook – werkt een relatie niet en gaat onherroepelijk kapot.
Punt.
Wie
er niet op kan vertrouwen dat zijn/haar persoonsinformatie in vertrouwde handen
is…. Wie er niet op kan vertrouwen dat zijn/haar persoonsinformatie uitsluitend
wordt gebruikt voor de doelen waarvoor hij/zij die informatie heeft gegeven….
Wie niet zelf voldoende regie over zijn/haar eigen persoonsinformatie heeft….
Tja, die wordt als een kat in nood. Als het vandaag niet is, dan toch uiterlijk
morgen. Waarom? Omdat juist zoiets als zorg mensen-als-patiënt zo vaak zo na
aan het hart ligt en zo dicht op de huid zit.
Als
ik de bijdrage van Kinkhorst en Wisse, vertrekkend vanuit dat kernwoord
“Vertrouwen”, goed begrijp, betekent dat ene EPD – het is haast ongelooflijk –
een grootscheepse aanzet tot ondermijning van vertrouwensrelaties in de zorg.
Dat ene EPD leidt daarmee tot een duurzame ontwrichting van de zorg zelf. Oei.
Dat
Stemt tot Nadenken. Hoewel… eigenlijk ben ik er al uit! En na lezing van de
bijdrage Bewusteloos op straat: EPD deel II van Kinkhorst liep ook
het al-ler-laats-te spoortje van vertrouwen zware averij op. Dat ene EPD? Daar
moeten we niet – herhaal – niet aan beginnen!
11. In Medisch
Contact (pagina 1826-1828) schrijft Heleen Croonen een weerwoord van het
ministerie van Volksgezondheid op de (aanhoudende) kritiek op het EPD. Ter
introductie schrijft Croonen: “Onder
medici en in de media is veel beroering over het landelijk elektronisch
patiëntendossier. Het zou niet werken, onveilig zijn en technisch al niet meer
van deze tijd. Het ministerie van Volksgezondheid reageert op uiteenlopende
bezwaren, vervat in tien stellingen. Conclusie: veel kritiek berust op
misverstanden.” Wie schrijft die blijft, luidt een bekend gezegde: VWS
bedenkt zelf stellingen en geeft er vervolgens ook zelf antwoord op.
Waar het me nu even om gaat
is stelling 6: “Het dossier is niet
van de arts, de patiënt is eigenaar en moet online toegang krijgen tot zijn
gegevens”. En de (eigen) reactie erop luidt: “Het is zeker de bedoeling
dat patiënten toegang krijgen tot hun elektronisch dossier. Dat de patiënt geen
toegang zou krijgen, berust op een hardnekkig misverstand. In 2009 start een
pilotgroep waarbij de patiënten toegang krijgen tot hun elektronische dossier.
Wat betreft de eigenaar van het dossier: het gaat hierbij niet om
eigendomsrecht, want niemand is eigenaar.”
Je moet maar durven! “Want
niemand is eigenaar”… mij liep een koude rilling over de rug. Maar wie bepaalt
er dan wie er in welke gevallen met welk doel wat met welke gegevens uit uw
patiëntendossier mag doen? “Want niemand is eigenaar”. Je moet maar durven! Dan
sta je toch willens en wetens met je rug naar oplossing toe?!
12. To me an event is a happening that takes place in a specific
situation in reality (i.e. in time and space). This event causes that specific
situation to change into a consecutive new specific situation.
The relevance of an event depends in a great measure on the situation at
hand. This relevance is always (pre)determined by humans. Events that are
considered relevant by humans are observed by humans (using their senses)
and/or detected by machines (using their sensory devices). Humans and/or
machines report on relevant events by means of signals.
Humans are not able to experience reality immediately: their senses are
always in between. Their senses enable humans to pick up information, to
construct an event based on this information and to act upon this mentally
constructed event, e.g. reporting it to somebody.
Machines are agents that (once constructed and instructed by humans) are
able to pick up specific information and to act upon this information by
(human) proxy. This acting produces the signals that can be reported
An Event Management System can be used to support the gathering,
interpretation, presentation and manually or automatically handling of events
by means of the signals that represent them.
13. Wat een schitterende
analogie! Een Elektronisch Consumenten Dossier (ECD). Hoe helder en duidelijk
kun je de onzinnigheid van het nu voorgestelde EPD aan de kaak stellen.
Prachtig!
Onvoorstelbaar groot is de
aanvankelijke naïviteit waarmee vrijwel iedereen het EPD tegemoet treedt. Domweg
gaat men er van uit dat als de bedoelingen maar goed zijn het verder wel goed
komt. Als fopvattingen deelt men zonder blikken of blozen: “Ik heb niks te
verbergen” (alsof dat er ook maar iets mee te maken heeft) en “Overal gaan
dingen mis – dat zal met het EPD ook best wel het geval zijn”. Na enig
waarschuwend missiewerk volgt dan een “Hmmmm, ja, je hebt wel een stevig punt”.
Wat me zelf overigens wel
opvalt, is dat ik een Elektronisch Consumenten Dossier (ECD) eigenlijk als véél
erger ervaar dan een EPD. En dat terwijl een EPD me toch veel meer aan mijn
letterlijke lijf raakt dan een ECD. Zit mijn portemonnee me dan toch dichter op
het lijf dan mijn gezondheid? Oei. Moet ik dan toch eens naar de dokter? Het
zal het veel frequentere ‘contact’ met geld zijn dat voor verwarring zorgt.
14. Je geeft mij sterk de
indruk dat je het begrip organisatie gebruikt in zo heel traditionele zin.
Nergens vind ik aanwijzingen dat je wel degelijk mikt op iets dat ruimer is dan
die overbekende opvatting van het begrip organisatie.
In je commentaar geef je aan
dat “zelfs de meest verstokte IT-ers zonder enige moeite [jouw] betogen over
organisaties toepassen op eenmansbedrijven, een verkeersagent op een kruispunt,
ketens van samenwerkende zelfstandige bedrijven, […] of de Verenigde Naties”.
Ik merk zelf ook dat het gemakkelijk ‘ligt’ een overbekend begrip (als
organisatie) te gebruiken, het terloops van toepassing te verklaren op iets qua
omvang nogal ànders is zonder dat er een denk-schok of andere onrust onder de
toehoorders ontstaat.
Alleen… dat zou in een aantal
gevallen wèl moeten!
Want ‘onderweg’, door de
schalen heen, ontstaan… schaalproblemen – discontinuïteiten zeg ook maar. Je
kunt nu eenmaal niet steeds harder gaan vliegen zonder ooit eens door de
geluidsbarrière heen te breken. Je kunt materie nu eenmaal niet steeds op een
kleiner niveau beschouwen zonder ooit eens op kwantumniveau uit te komen (en
daar gelden heel andere wetten). Enzovoort. Omdat het gemakkelijk ‘ligt’, kun
je er ‘natuurlijk’ wel overheen práten (het afbeelden), maar te realiseren valt
het dan allang niet meer. En, o, wat kan het lang duren voordat nieuw inzicht
(eindelijk) doorbreekt.
Moet de organisatie
(inclusief cultuur) dan maar worden afgeschaft? Welnee! Alleen… onze manier van
kijken ernaar verdient wel een stevige opknapbeurt (waardoor – o, eeuwige
wisselwerking – onze realisaties van organisatie ‘vanzelf’ wijzigingen
ondergaan).
Onze manier van kijken naar
de wereld bepaalt sterk de labels (woorden) die we gebruiken om de dingen erin
te duiden. Die boemerang komt dankzij wisselwerking natuurlijk terug: de labels
die we gebruiken bevestigen de manier waarop we de wereld al zagen. Alexander
geeft daarvan een mooi voorbeeld (The
Nature of Order, deel I, p93): Van een boom weten wij van alles en nog wat
scherp te benoemen, terwijl we voor de ruimte onder de kroon en rondom de stam
geen label hebben. Pas na een stevige opknapbeurt, een ‘shift in awareness’
krijg je het in de gaten. Het voorbeeld van de kaarsrecht door koeien
afgegraasde onderkant van een kroon van een boom in een weiland laat die ruimte
nog sprekender uitkomen. Zo zorgt ook de invalshoek van informatieruimten voor
een shift: van dominante techniek naar de mens waar het al die tijd al om te
doen was (of anders: niet alleen maar letten op de gebouwen zelf, maar ook
nadrukkelijk op hun buiten/tussenruimten).
Die stevige opknapbeurt, die
shift in awareness, bestaat eruit dat we organisatie niet langer als vertrekpunt
en uitvalsbasis voor denken (en handelen) nemen, maar iets anders. Als dat
andere vertrekpunt kiest het civiele paradigma het individu – met zijn/haar
persoonlijke (of ook: situationele) informatieruimten, zo je wilt. Daar waar we
voorheen eerst en vooral de organisatie zagen in al ons denken, daar zien we,
dankzij shift, nu eerst en vooral het individu. En dat individu kunnen we in
allerlei verbanden (lees ook: vormen van organisatie) tegenkomen – waaronder
(iets dat min of meer vergelijkbaar is met) de organisatie van vóór de shift.
Dat geeft ruimte – denk ik dan; het oude en vertrouwde past grotendeels en er
is volop ruimte gekomen voor het individu en zijn persoonlijke/situationele
informatieruimten.
Daarmee is het ‘leven’ na
zo’n shift wat mij betreft niet superieur aan het leven vóór die shift. Wel
behoorlijk ànders. Verder is het zo dat ikzelf wèl enthousiast ben over dat
‘leven’ na die shift – enthousiaster dan over het leven ervoor. Dat jij dat
labelt als superieur vind ik jammer, onnodig en ook niet bijster aangenaam om
te lezen. In mijn commentaar probeer ik één en ander náást elkaar te plaatsen
en in verband te brengen. En daarbij geef ik er de voorkeur aan te shiften –
daarover geen misverstand.
Door één en ander náást
elkaar in verband te brengen wil ik juist voldoende ruimte laten voor ieder die
het anders ziet. Wat jou betreft ben ik daar kennelijk niet (geheel) in
geslaagd. Dat vind ik jammer. Wellicht dat deze reactie verlichting kan
brengen.
Ondertussen laat ik
natuurlijk gewoon staan dat jij, zolang je je nog “redelijk comfortabel [voelt]
met de dingen die [je] op dit moment [kunt] bevatten”, je niet aan zo’n shift
zult wagen. En dat staat je volkomen vrij.
Ook ben ik realist genoeg om
te beseffen dat die – door jou als superieur gelabelde – shift naar het civiele
niet de laatste shift zal zijn. Er zullen ongetwijfeld verdere shifts volgen.
Alleen… ik ga daar niet op wachten. Het civiele bevat voor mij alvast voldoende
waardevols om te shiften.
15. Wat is er mis met de
uitspraak: “En zo ontstaat een zichzelf versterkende spiraal van selectieve
beelden [realisaties] van de werkelijkheid, die zich in de ene groep
[organisatie] anders ontwikkelt dan in de andere” vraag je. Het ging en gaat me
er niet om dat er iets mis zou zijn. Wat ik duidelijk wil maken is verschil in
vertrekpunten; kortweg het individu enerzijds en de organisatie anderzijds.
Waar voor jou de organisatie vertrekpunt is voor denken en handelen en het
individu daar op de een of andere manier bij komt kijken… komt voor mij de
organisatie op de één of andere manier kijken en vormt het individu het
vertrekpunt voor denken en handelen.
Als jij dan (in dezelfde
alinea) begint met het individu en even later op de organisatie uitkomt, is dat
vanuit mijn vertrekpunt gezien een breuk in de gedachtegang, terwijl het vanuit
jouw vertrekpunt natuurlijk geen probleem, geen denk-schok, oplevert. Vanuit
mijn vertrekpunt wordt er dan een banaan-die-blijft-hangen zichtbaar; een
banaan die vanuit jouw vertrekpunt in diepe schaduw blijft gehuld tot en met in
het geheel niet bestaat.
16. Je vraagt je af of “het
echt zo’n raar idee [is] dat mensen in een organisatie een gemeenschappelijk
beeld vormen van hoe de organisatie door anderen wordt bekeken”. Wat je ‘ziet’
is afhankelijk van de plaats waar je staat. Het wordt, met andere woorden, voor
jou pas raar als je voor jezelf een ander vertrekpunt probeert/kiest. Eerder
niet. Vanuit mijn vertrekpunt is het niet logisch om zo prominent met cultuur
op de proppen te komen als vanuit jouw vertrekpunt zo logisch is/lijkt.
Het is, naar mijn idee,
mensen niet gegeven dat ze een gemeenschappelijk beeld vormen. Elk mens vormt
zich individueel beelden met zijn bloed-eigen zintuigen in combinatie met zijn
bloed-eigen mindset. Srikt individueel dus. Pratend over die strikt individueel
gevormde beelden kan een mens voor zichzelf tot de conclusie komen (ja, dat is
een nieuw strikt individueel beeld) dat een ander mens er op onderdelen
dezelfde beelden op na houdt. De stap van individu naar de organisatie is erg
groot – vele malen groter dan de stap van één individu naar, zeg, twee
individuen – en de gedachtegang breekt in mijn hoofd dan ook stuk.
17. Jij weet net zo goed als
ik dat wanneer je met jouw klachten n specialismen raadpleegt, je ook
pak-hem-beet n diagnoses/oplossingen krijgt voor wat jij vanuit jouw jou-zijn
als ‘dezelfde klachten’ ziet/ervaart. Al die andere individuen zien daar
volgens hun eigen eigen-zijn (noem het specialismen, vakbrillen e.d.) iets
anders in. Dat kan nu eenmaal niet anders: zij ‘verbinden’ zich individueel via
hun zintuigen en hun mindset met jouw klachten. Zijn er dan alleen maar
verschillen? Nee, er zijn vanuit jouw beleving geheid ook overeenkomsten te
noteren. Vertrekpunt is dat het de individuen zijn die met hun eigen eigen-zijn
het verschil máken. Vanuit het civiele paradigma is dat geen probleem; zo
lastig is het nu eenmaal. Punt.
18. Of ik “echt oprecht van
mening [ben] dat cultuur niet relevant is en dat cultuurverschillen door de
informatische infrastructuur zullen verdwijnen”? Natuurlijk niet! Maar mijn
gekozen vertrekpunt maakt dat cultuur een andere positie (prominentie) krijgt
in het geheel. Vertrekkend vanuit het individu zie ik eerst en vooral
individuele deelnemers aan informatieverkeer die (een deel van) hun informatiebehoeften
ingevuld krijgen via informatie-infrastructuur.
Daar waar culturele
verschillen overgewaardeerd worden en blijven, kan infrastructuur niet tot
ontwikkeling komen. Pas wanneer bepaalde verschillen niet langer als
onderscheidend, als betekenisvol, als zinvol worden gewaardeerd, ontstaat
ruimte voor (reorganisatie tot) gemeenschappelijke infrastructuur. En daardoor
verandert het lokaal bijzondere ook – dat kan niet anders. Er ontstaat immers
infrastructuur waarin delen van het oorspronkelijk lokaal bijzondere op de een
of andere manier raken opgenomen. En van dat nieuwe totaal-geheel moeten
individuen vervolgens weer iets gaan vinden. Dat kan voor iedere lokaal
bijzondere organisatie anders uitpakken. Maar wel op een (infra)structureel
andere manier. Volgens mij doen die deelnemers dat eerst en vooral individueel.
Volgens jou doen ze dat als een gezamenlijk zelf, als een organisatie.
19. Met betrekking tot mijn uitspraak “Eindeloze duplicatie, informatiehooibergen,
inconsistentie van informatie enzovoort zijn binnen het huidige,
informatiekundige, perspectief niet op te lossen” geef je, uitgezonderd de
problematiek rond inconsistentie, aan dat: “Dit is juist! Het is een
technologisch probleem en in die zin informatiekundig minder interessant”. Dat
is mogelijk wel een juiste verklaring binnen het informatiekundig paradigma.
Maar wie zijn vertrekpunt neemt bij het individu (en zijn persoonsinformatie; iDNA Manifest artikel 1 vv.)… die ziet
dat er als bij toverslag ruimte komt voor ander – tot nu toe ongedacht –
antwoord.
Ja, dat leidt dan (op den
duur) wel tot een totaal andere samenhang binnen en tussen informatieverzamelingen.
De ruimte onder de kroon en rond de stam van de boom (zie notitie #14
hierboven) wordt opeens helder zichtbaar: er ontstaan nieuwe noemers. En oude
en bekende noemers krijgen een andere positie of raken op den duur in de
vergetelheid.
En persoonsinformatie is, net
als de persoon (of, ruimer: de rechtspersoon) enkelvoudig… enkelvoudig. Weg
inconsistentie. Afhankelijk van het doel van informatievoorziening raken de
relevante informatie elementen uit verschillende informatieverzamelingen
gecombineerd tot benodigde informatie. Vers geproduceerd. Keer op keer. Op
basis van informatie-infrastructuur en lokaal bijzondere informatie.
20. “Er zijn nu eenmaal
dingen die je niet kan afschaffen”, zo stel je. Als informatiekundig ontwerper
die, als de situatie ertoe aanleiding geeft ook een nieuw paradigma moet kunnen
meenemen in zijn overwegingen, vraag ik dan: “Is dat zo?” Is het werkelijk niet
mogelijk om bepaalde dingen af te schaffen? Ook niet binnen een
ruimer/nieuw/ander paradigma?
Mogelijk zijn er wel dingen
die jij als individu in tijd en ruimte (nog) niet wilt afschaffen. Wellicht omdat je jezelf – zoals je aangeeft “nog
redelijk comfortabel [voelt] met de dingen die [je] op dit moment [kunt]
bevatten”. Maar dat is, denk ik, wat anders. Dat is – vanuit mijn vertrekpunt –
eerst en vooral een individuele keuze. Een keuze die door van alles en nog wat
wordt beïnvloed – dat zeker ook, maar als keuze zelf ligt het bij het individu.
Vanuit informatisch
perspectief kun je organisatie als vertrekpunt-voor-denken-en-handelen best
afschaffen – als je wilt. Nu al.
Zelfs als dat strijdig is/lijkt met “[jouw] dagelijkse ervaringen”. Als je wilt kùn je daar dóórhéén kijken. En als
je het niet wilt… doe je dat – uiteraard – niet. Maar, nogmaals, dat is wat mij
betreft een individuele keuze, geen onmogelijkheid.
21. Mag een informatiekundig
ontwerper zich eigenlijk wel beperken tot de wereld zoals hij/zij die dagelijks
ervaart? Wordt de informatiekundig ontwerper niet bij uitstek in stelling
gebracht in die situaties waarin de wereld zoals zijn opdrachtgever die
dagelijks ervaart geen adequate oplossingen meer biedt? Ja, dan moeten er andere
potjes op het vuur komen… moet er uit andere vaatjes worden getapt. Een geheel
andere zienswijze moet worden gevonden. Dan moet ook de informatiekundig
ontwerper uit zijn (vertrouwde) comfortzone willen treden. Zeker als er zo af
en toe een paradigmawissel aan de orde is.
22. Tja, hoe groot is de
afstand tussen 23:59:59u en 00:00:00u eigenlijk? Wie mijlenver van een bekering
is verwijderd, is er tegelijk ook heel dichtbij. Wat je ziet is afhankelijk van
de plaats waar je staat. Hij is zowel een bijzonder volhardende gelovige als
ook een hardnekkig volhardende ongelovige. Ergens tussen die 23:59:59 en 00:00:00
in ligt dat moment(um) dat hij aan een goed gemikte verleiding (uitgebreide
uitnodiging tot bekering) kan toegeven… is de kans van slagen op bekering het
grootst en… het kleinst. Het is maar hoe je het bekijkt. In een zee van tijd is
bekeringsruimte nihil, terwijl er toch elke ‘dag’ weer even zo’n moment is.
Zonder moeite.
Ja, ik ben het met je eens: “Zo’n
uitnodiging dient daarom naar mijn idee vooral ervoor dat je voor jezelf nog eens
kritisch je eigen ‘geloof’ nagaat. Zo van, vind ikzèlf het allemaal redelijk,
verantwoord enz. waartoe ik uitnodig?” Oftewel: Kan ik het (me)zelf allemaal
nog uitleggen. Daarin zit dan direct ook een kiem voor impasse. Ontkieming
volgt als beide partijen (hardnekkig) volharden in het eigen geloof. Every sign is only a request for compliance.
23. Een collega van mij
(woonachtig te X) wilde het ‘Bezwaarformulier EPD’ invullen voor zijn kind en
ging (dus) naar het gemeentehuis in X om een uittreksel uit het
geboorteregister te bemachtigen. Alleen… zijn kind is geboren in… Y. En
aangezien het om een uittreksel uit het geboorteregister
gaat… moet hij daarvoor in Y zijn volgens de ambtenaar in X: een uittreksel uit
het GBA volstaat niet. Regels zijn regels. Je zult maar in Groningen zijn
geboren en in Maastricht wonen!
Mijn collega werd… boos. Toen
hij onverrichter zake thuiskwam heeft hij net zo lang gebeld totdat hij uit
eindelijk de/een projectleider EPD aan de lijn kreeg. Moeilijk, moeilijk,
moeilijk…. Maar er was inmiddels een brandbrief gestuurd naar alle gemeenten om
aan te geven dat een uittreksel uit het GBA toch ook volstaat…. Ach… er zullen
nog wel meer fouten in het informatiepakket EPD staan.
Oktober
- november 2008, 2008 © Jan van Til