2009

2009.02 Aantekeningen

 

Jan van Til

 

 

Onderstaande tekstfragmenten zijn veelal afkomstig uit reacties op Via Nova Architectura, Digitaal Bestuur, blogs en e-mail die ik verstuurde in de periode maart en april 2009. De volgorde van de fragmenten is chronologisch.

 

01. In zijn bijdrage aan Via Nova Architectura van 2 maart 2009 vraagt Daan Rijsenbrij (opnieuw) aandacht voor de “Persoonlijke Digitale Werkruimte”, kortweg PDW.

Als ik hem goed begrijp is een PDW een sfeer die ik als individu any place en any time kan oproepen met de hulp van any device. En op de één of andere nog raadselachtige wijze (services?) wordt dat any device op het juiste ogenblik gevoed met de juiste ‘dingen’ vanaf de juiste plaatsen tegen de juiste prijzen.

Met mijn any device creëer ik eenvoudigweg de PDW die ik mij van situatie tot situatie wens. Als ik het mag geloven, is het een existentie zonder (papier)last en zonder spanning of stress. Een existentie die geheel in dienst staat van mijn individuele slagvaardigheid. Ik ben bevrijd van alles wat me hoofdbrekens bezorgt (bijv. domeingrenzen). Leuker kan het voor mij niet worden gemaakt! Nou, ja – als ik het allemaal goed begrijp.

De PDW als digital being, als ‘menselijk’ maatje waarmee ik de meest intieme relatie onderhoud. De ultieme eenzaamheid (Digital Lifestyle?) ontmoet ik als ik op ga in mijn PDW. Één ding moet ik toegeven: een menselijker ontmenselijking kan ik me op dit ogenblik niet voorstellen. Zou het een digitale hallucinatie zijn?

Alleen stroomuitval kan mij nog tot andere orde roepen. Wie had dat gedacht… In een steeds sneller digitaliserend tijdperk laat een wankele kaarsvlam licht vallen op digitale gekte.

 

02. Als je liever doorslaapt op een oud en vergaan matras dan dat je overeind komt zitten en de verandermogelijkheden die voor het oprapen liggen aangrijpt…. Tja, dan wordt je elke nacht wel wakker met een lamlendig zere rug. En je weet waar die pijn vandaan komt. Daarvoor ga je ook niet naar een dokter.

Kijk, je zou ‘natuurlijk’ een nieuw matras kunnen kopen, maar dan weet je domweg niet meer waarvan je wakker wordt – een ondraaglijke gedachte!

 

03. Freek Blankena doet in zijn bijdrage “Napoleon als informatiemanager” op Digitaal Bestuur van 10 maart 2009 verslag van de eerste aflevering van de Mastercourse Basisregistraties.

Dat ontlokte mij de vraag of die Mastercourse wel op koers ligt….

Zuurmond: “Net zoals automatiseringseilanden binnen bedrijven en organisaties achterhaald zijn, zijn de grenzen van die organisaties zelf arbitrair geworden.” Prachtig! Nou ja, ik neem tenminste aan dat Zuurmond doelt op het informatische aspect van die grenzen. Nog een keer Zuurmond: “Maar je gaat niet alle organisaties met alle organisaties verbinden.” Huh? Nee, natuurlijk niet! Daar waar “de grenzen van die organisaties zelf arbitrair [zijn] geworden” ligt dat sowieso niet langer in de rede.

Verbindingen ontstaan ‘gewoon’ daar waar behoefte aan informatieverkeer ontstaat. En het is uitermate verstandig om wat dat betreft de boel niet op zijn beloop te laten. Nee, zoiets heeft stelselmatige (overheids)sturing nodig. Alleen dan ontstaat een robuust informatiestelsel van coherente informatieknooppunten – een informatie-infrastructuur met alles erop en eraan (zowel materieel als immaterieel). Wie dat een informatierotonde – nee, niet beperkt tot Nederland; dat is ook maar weer zo’n organisatie waarvan “de grenzen […] zelf arbitrair [zijn] geworden” – wil noemen heeft mijn zegen!

En het gebruik van zo’n informatierotonde blijft niet beperkt tot overheidsinstellingen – met toegang tot aparte sectorale etc. netwerken. Natuurlijk niet! Zo gaat de overheid niet met de belastingcenten van haar ingezetenen om! Zowel burgers, bedrijfsleven en overheden maken maar wat graag gebruik van zo’n informatie-infrastructuur. Zo’n informatie-infrastructuur gaat net zo’n hoge vlucht – wellicht zelfs hoger! – nemen als onze infrastructuur voor fysiek verkeer. Van e-overheid naar evenwichtige e-society!

Wie zich wat nader wenst te oriënteren kan bijvoorbeeld kennis nemen van “Civil information management, a short introduction”.

En ja, in zó’n informatiestelsel kunnen we “de gegevens [laten] waar ze horen, zo dicht mogelijk bij huis, dan blijft de kwaliteit het beste.” De vraag is natuurlijk wel wat dat in een heuse informatiemaatschappij moet betekenen. In informatiemaatschappij betekent “[z]o dicht mogelijk bij huis” naar mijn overtuiging zo dicht mogelijk bij de directe invloedssfeer van de (rechts)persoon van wie die gegevens zijn – van de eigenaar ervan dus. Alleen dan behouden dergelijke gegevens – van huis uit – de beste kwaliteit.

Wie bijvoorbeeld het GBA langs zojuist geschetste ‘meetlat’ legt, ziet een (nog) sterk navelstarende overheid die de weg naar de e-society nog moet (uit)vinden. Een overheid ook die (nog) griezelt bij de gedachte informatie-eigendom volgens het principe “persoonsinformatie is persoonlijk eigendom” grondig te regelen. En dat is reuze jammer, want het houdt onze informatiemaatschappij zo op. Daar is geen burger mee gediend (dat geldt dus ook voor burgers die ambtenaar zijn).

 

04. Ik moest een paar keer denken aan Jaap van Rees die de werelden aan verschil tussen aannemers en architecten wel eens uitlegde aan de hand van een bouwtekening. De aannemer (constructeur) focust zich op de zwarte lijnen: dat is hetgeen hij moet ‘neerzetten’. De architect (ontwerper) focust zich echter op de witte vlaken die door de zwarte lijnen vorm krijgen. Dat zijn de ruimten waarin mensen hun gevarieerde en variërende levens leiden. Die ruimten, dat zijn de ‘dingen’ die de architect in onderlinge samenhang moet ‘neerzetten’. Beide werelden zijn echt, zijn onderling afhankelijk, niet los verkrijgbaar en komen slechts in onderlinge samenhang tot leven en beleving. Tja, de witte vlakken vormen op hun beurt natuurlijk ook de zwarte lijnen. Eindeloze wederzijdse beïnvloeding.

 

05. Digitaal Bestuur maakt op 19 maart melding van het jaarverslag over 2008 van de Nationale Ombudsman, Alex Brenninkmeijer: Ombudsman laakt complexiteit.

Brenninkmeijer wijst fijntjes op een ordeningscrisis waarin onze overheid verkeert. Reuze vervelend, want zo raakt onze overheid niet alleen zichzelf kwijt, maar ook haar burgers. In informatiemaatschappij begint treffende ordening, inderdaad, bij de burger. Dat ziet Brenninkmeijer heel scherp. Ieder mens is eerst en vooral burger en manifesteert zich pas daarna in allerlei samenlevingsverbanden: overheid, bedrijf, vereniging enzovoort.

Maar er is nòg een ordeningscrisis. Daaraan lijkt (ook) Brenninkmeijer, helaas, (nog grotendeels) voorbij te gaan. En dat is jammer, want ook díe ordeningscrisis moet worden opgelost – en wel in samenhang met de eerste. Meer regie op het gebied van informatie-uitwisseling tussen wie-dan-ook-maar (inderdaad, de problematiek ‘ligt’ nu eenmaal breder dan alleen maar overheidsorganisaties!) zet geen zoden aan de dijk zolang de basis… niet deugt. Burger, samenleving, bedrijf en overheid – zij allen – hebben voor invulling van onderling informatieverkeer dringend, ik herhaal, dringend behoefte aan een deugdelijke en ook duurzame ordening van informatie.

En daar is gelukkig al veel zicht op – op zo’n deugdelijke en duurzame ordening van informatie, bedoel ik. Zowel over ordeningscrisis als over duurzame informatieordening schreef Pieter Wisse onlangs nog verhelderende bijdragen: Warm Aanbevolen!

 

06. Ja, de IGD2009 (Informatiekundige Groningen Dag 2009) gaat er wat mij betreft komen. Ik mik op september/oktober en ben met wat mensen bezig een gemeenschappelijk stuk ellende (lees: een onderwerp) te vinden waarover we op de IGD2009, zeg maar, metapatronig kunnen bomen. Gewoon een praktische oefening doen met metapatroon om ons de denkdraai (meer) eigen te maken.

 

07. Digitaal Bestuur maakt op 30 maart melding van een fout van uitkeringsinstantie UWV die ertoe leidde dat voor 240.000 mensen met een uitkering de vooringevulde aangiftes voor de inkomstenbelasting niet klopten. Ik zag de krantenkoppen al voor me…

240.000 Burgerslachtoffers!

AMSTERDAM/APELDOORN - Wat een prachtige reis, met het vooringevulde belastingformulier als vehikel, had moeten worden, is voor 240.000 burgers omgeslagen in een drama. Dankzij krampachtig aanhoudend silo-denken van overheidsinstanties – ditmaal valt UWV de eer te beurt – zijn 240.000 burgers slachtoffer geworden van een ‘foutje’. Inmiddels hebben al deze slachtoffers een brief gekregen. Ja, ‘gewoon’ van uw en mijn belastinggeld! Het aantal slachtoffers met gevolgschade loopt daarmee in de miljoenen. Gelukkig kunnen de zwaarst getroffenen ‘gewoon’ opnieuw aangifte doen. Natuurlijk kunnen zij ook ‘gewoon’ wachten op de definitieve aanslag.

 

08. Op 30 maart 2009 publiceert Daan RijsenbrijTOGAF: het universele wondermiddel?” op Via Nova Architectura (VNA). Een artikel dat veel tongen in beweging zal zetten; maar dat beseft op dat moment eigenlijk nog niemand. Mijn bijdrage van 1 april 2009 15:47:

Complimenten Steven! Ik sluit niet uit dat ik jouw bijdrage (van 31 maart 2009 19:00) met deze reactie toch wat uit zijn verband trek, maar dat risico neem ik dan maar. Ook realiseer ik me dat ik deze thread mogelijk enigszins misbruik, maar alweer: dat risico neem ik dan maar; je boodschap – zoals ik die begrijp – is er nu eenmaal te belangrijk voor.

Je geeft aan dat het “IT-ers gewoon niet aan het verstand [is] te brengen dat je als organisatie andere kennis nodig hebt dan IT-kennis om als organisatie IT (als in te zetten technologie) echt onder controle te kunnen krijgen, zodat de juiste IT gekocht en ingezet kan worden.” Treffend en kernachtig neergezet! Dat is me uit het hart gegrepen.

Nee, inderdaad: “[d]at betekent nooit dat IT onbelangrijk is, integendeel. Alleen je hoeft weinig of niets van motoren van auto’s zelf te weten om dagelijks van Rotterdam naar Amsterdam vv. te kunnen rijden. Je hebt dan ook kennis van informatie nodig om echte regie over IT te kunnen krijgen.” De spijker op zijn kop. Ik lees die zinnen nog een paar keer en snuif ze diep in mijn brein in. Heerlijk!

Nog een keer, die laatste zin: “Je hebt […] kennis van informatie nodig om echte regie over IT te kunnen krijgen.” Prachtig! Ja, sluit die motorkap nu maar gewoon. Verleg je focus van IT naar informatie – laat met andere woorden datgene wat zo krampachtig wordt vastgehouden los … – en de regie over IT wordt je erbij in de schoot geworpen. Scherp gezien! En alweer: “[dat] is IT-ers gewoon niet aan het verstand te brengen.” Dat is hun vak ook niet. Daar zijn informatiekundigen voor nodig, of civiel informatiekundigen als het vraagstukken op maatschappelijke schaal betreft. Maar waar zijn ze? En wie realiseert zich dat er schreeuwend behoefte is aan deze nieuwe vaklui?

Ronduit “[benauwend] is dat organisaties er gewoon weer opnieuw intrappen. Ongelofelijk, eigenlijk, na 70 jaar IT nog steeds. En ze blijven miljarden euro’s/dollars/… weggooien.” Ja, triest. Zolang organisaties het onderscheid niet willen/durven maken tussen informatici en informatiekundigen… zolang blijven ze er intrappen. Voor organisaties vormen informatiekundigen het aangrijpingspunt waarmee de impasse tussen IT en organisatie kan worden ingevuld. Nee, “[dat] is IT-ers gewoon niet aan het verstand te brengen.”

Maar hoe zit het met organisaties? Inderdaad, zoals je zelf al aangeeft: “[…] wanneer worden organisatie nou eindelijk eens zelf iemand rond hun informatievoorziening?” Pas als leidende personen hun focus structureel verleggen van IT hulpmiddelen naar informatie van betekenis. Dan pas – niet eerder – zien ze ruimte voor (civiele) informatiekunde. Daar is visie en lef voor nodig. Toch maar liever lijden aan oude en bekende problemen dan de groeipijn doorstaan die inherent is aan het verkennen van nieuwe, maar minder bekende horizonten?

 

09. Op 30 maart 2009 publiceert Daan RijsenbrijTOGAF: het universele wondermiddel?” op Via Nova Architectura (VNA). Mijn bijdrage van 2 april 2009 12:58.

Steven, over de toevoeging ‘civiel’ in mijn bijdrage van 1 april 2009 15:47 het volgende (maar zie ook Wisse’s commentaar van 2 april 2009 10:35 in deze thread):

Jaap van Rees introduceerde (al) in 1980 de term informatiekunde omdat hij toen al in de gaten had dat we toe waren aan ‘iets’ heel anders naast (dus niet: tegenover) de informatica. Naast de oriëntatie op technische hulpmiddelen (informatica) ontstaat er dringend behoefte aan oriëntatie op de informatie zelf: informatiekunde dus.

In “Banaan als Boemerang” schreef ik daarover het volgende: “Van Rees en Wisse wijzen in De informatie-architect (1995, p96) op samenhang en verschillen tussen Informatica en Informatiekunde: “Natuurlijk hebben informatica en informatiekunde van alles met elkaar te maken. Het laatste, informatiekunde dus, ontstond als apart vak vooral uit het eerste. Pas toen informatietechnologie op een bepaalde schaal toegepast werd, brak de behoefte aan en besef van een ruimere zienswijze door. Vergelijk dat met verkeerskunde. Met weinig auto’s is er geen behoefte verkeer expliciet te regelen. Zodra het er meer zijn, blijkt de kunde van hun samenhangende toepassing onontbeerlijk.”

Zij begrepen toen al dat de nieuwe wereld, die ontstaan was als gevolg van het enorme succes van/met IT, een geheel nieuwe kijk op ‘de dingen’ vereiste (en nog steeds vereist). Naast het vak Informatica was het – toen al – de hoogste tijd om ruimte te maken voor het vak Informatiekunde; náást het vak Informatica.

Nu, in 2008, zo’n 15 jaar later, is die vergelijking met verkeerskunde nog altijd en ook opnieuw actueel, zij het dat het hoofdtoneel al wel drastisch aan het veranderen is. Naast, zeg maar even, ‘traditionele’ Informatiekunde dat primair gericht is op de enkele organisatie en haar informatievoorziening, is nu ook serieuze aandacht nodig voor informatie-infrastructuur en alles wat daarbij, zowel materieel als immaterieel, komt kijken. Dat is het nieuwe vakgebied van de Civiele Informatiekunde (#1). Civiele Informatiekunde roept als aparte informatiekunde al sinds 2006 om Modern Informatieverkeer (#2). En ook hier geldt: niet in plaats van, maar náást (#3) de ‘traditionele’ Informatiekunde.

Civiele Informatiekunde breekt als het ware dóór de informatievoorzienings-barrière van de enkele organisatie heen. En dat is ook wel logisch. Want als gevolg van de hoge doordringingsgraad van digitale netwerktechnologie (Internet) raken veel van onze traditionele leef- en werkverbanden door en door vernetwerkt en veranderen daarmee in kwalitatieve zin. De relatief statische communicatieketens van ‘weleer’ verliezen hun primaire rol in toenemende mate aan vluchtige communicatieketens over sterk wisselende configuraties van netwerkknooppunten. Een heuse informatiemaatschappij diende en dient zich aan.

Hierdoor staat de organisatie als een apart bolwerk niet langer in het brandpunt van de informatiekundige belangstelling. Dat brandpunt wordt meer en meer gevormd door de individuele deelnemer aan informatieverkeer. Dat deelname aan informatieverkeer in veel gevallen plaatsvindt in relatie tot de één of andere organisatie verbaast niet, maar dat gegeven is voor de civiel informatiekundige niet (langer) van primair, van doorslaggevend belang.

Civiele Informatiekunde erkent Informatiekunde voluit, maar verlegt haar focus resoluut van organisatie georiënteerde informatievoorziening naar infrastructureel georiënteerde informatievoorziening. Een wezenlijk, want kwalitatief, onderscheid!”

Noten:

(#1) Zie bijvoorbeeld: “Civiele informatiekunde: op weg naar infrastructuur voor informatieverkeer” van de hand van Pieter Wisse. Ook recentere publicaties met betrekking tot Civiele Informatiekunde zijn via Wisse’s website beschikbaar.

(#2) ZieModern Informatieverkeer” voor nadere beeldvorming. Een verkorte weergave van dat artikel is onder de titel Ontsnapping uit digitaal gekkenhuis opgenomen in de bundel Eerlijk zullen we alles delen, verkenningen naar interoperabiliteit (samenstellers S. Zwienink en P.E. Wisse, GBO.Overheid/Bureau Forum Standaardisatie, 2008).

(#3) Informatiekunde en Civiele Informatiekunde zijn – dat mag duidelijk zijn – nauw aan elkaar verwant en vertonen sterke wisselwerking. Met ‘náást’ bedoel ik de twee vakgebieden dan ook vooral te onderscheiden – zeker niet te scheiden!

 

10. Op 30 maart 2009 publiceert Daan RijsenbrijTOGAF: het universele wondermiddel?” op Via Nova Architectura (VNA). Mijn bijdrage van 3 april 2009 09:49.

Eigenlijk… ging het in deze thread direct aan het begin al mis: lees de verschillende bijdragen er nog maar eens op na (let op o.a. het koppensnellen). Toen was daar die parel, dat lichtpunt van Steven. Daarmee was wat mij betreft de wondermiddel discussie wel tot een voldoende afronding gekomen. Maar, ja – wie ben ik?

Het leek me goed de discussie te her-focussen op iets onderliggends… een onderstroom die naar mijn idee fundamenteler is. Dat signaleerde ik vooraf dan ook met zoveel woorden: “Ook realiseer ik me dat ik deze thread mogelijk enigszins misbruik, maar alweer: dat risico neem ik dan maar; je boodschap – zoals ik die begrijp – is er nu eenmaal te belangrijk voor.” En dat leek even te lukken. Even maar – en dat is jammer; vind ik. En Paul ook, zo begrijp ik tenminste zijn bijdrage.

Die poging tot re-focus zou je – als je wilt – nu dus kunnen zien als een (uiteindelijk) mislukte kaping. Zelf noem ik het liever ‘toewending naar kern’.

Every sign is a request for compliance”, zegt Wisse al jaren. Van Steven begrijp ik dat hij verder niet op dat request wenst in te gaan, maar zich (weer) wenst te richten op de door Daan aangezwengelde discussie over wondermiddel TOGAF. En daar kan ik op mijn beurt (in mijn bijzondere context) weer zo goed als niets mee.

Misschien kan Daan uit alle bijdragen zijn (vernieuwde) beeld van ‘tussenstand’ met ons delen (in een nieuwe, schone thread wellicht)?

 

11. Op mijn blog “Menselijke interoperabiliteit” van 2 april 2009 reageert Paul Jansen; hij vraagt zich af waar ik een grens zie in “de mate waarin contextualisering systemen in staat stelt het niveau van menselijke interoperabiliteit te bereiken.” Ter toelichting voegt hij toe: “Communicatie tussen mensen is voor een heel groot deel non-verbaal, en dat deel is dunks me slechts beperkt in systemen te vangen.”

De stap van niet-contextuele naar contextuele organisatie van informatie is er één die ons, mensen, enorm veel ruimte gaat geven om onze bedoelingen scherper en trefzekerder via digitale hulpmiddelen over te brengen aan andere mensen. En dat is een hele stap vooruit, maar geen Haarlemmer Olie.

Digitale technologie gaf menselijke communicatie aanvankelijk vleugels. En op de thermiek van digitale technologie bereikte de mens ongedachte en ongekende hoogten. Daar, op die grote hoogte, loert echter een gevaar en wie niet oplet… verongelukt (die raakt gekortwiekt of vleugellam of zoiets). Wie zich echter tijdig voorziet van zaken als zuurstof en warme kleding, krijgt a.h.w. nieuwe vleugels; die maakt zo’n overgang zonder problemen en komt opnieuw… hoger. Tja, en daar sta je op een gegeven moment opnieuw bloot aan weer andersoortige gevaren. Probleemloos wordt het met andere woorden niet.

Ook na de overstap van niet-contextuele naar contextuele organisatie van informatie blijven er dus problemen over. Sommige zien we al (een beetje): hoe gaat dat met non-verbale communicatie. Andere zullen nieuw, ongedacht en onverwacht zijn: elk ‘hoogte’ heeft zo zijn eigen specifieke problematiek.

Waar ik een grens zie? Op dit moment zie ik duidelijk voor me de grens/overgang tussen niet-contextueel en contextueel. Pas wanneer ik in die nieuwe ruimte, de ruimte van het contextuele, mijn vleugels flink heb uitgeslagen… verwacht ik tegen nieuwe, dan weer vervelende, grenzen aan te lopen.

 

12. Op 2 april 2009 rapporteert Freek Blankena in Digitaal Bestuur over de vierde (en laatste) sessie van de Masterclass Basisregistraties: “Multidimensionale overheid?”.

De centrale vraag die Strikwerda stelt, zo maak ik uit Blankena’s verslag op, is in welke mate de overheid ‘haar’ informatie (al) lòs heeft staan van de specifieke manier waarop overheidsorganisatie en -processen (momenteel) zijn georganiseerd. Blankena licht toe: “Grote bedrijven hebben inmiddels redelijk door dat ze hun activiteiten niet meer (alleen) langs de lijnen van de traditionele bedrijfsunits kunnen organiseren. De transactiegegevens worden daar in ieder geval los van de businessmodellen vastgelegd.” Waarom zouden die bedrijven dat doen? Vanwege de extra bewegingsvrijheid die dat geeft. De traditionele keten knelt en wacht op vervanging.

Wie er in slaagt zijn/haar informatie zo te organiseren en los te weken van welke specifieke (toekomstige) (schakel)toepassing dan ook maar… die is klaar voor de toekomst, voor verdere en vruchtbare ontwikkeling van netwerksamenleving. Zonder het al ten volle te beseffen, beantwoorden bedrijven de vraag “netwerk of keten?” kennelijk meer en meer met: netwerk!

Ook Strikwerda lijkt dat met zoveel woorden (al wat) aan te geven: “De markt is niet eendimensionaal te segmenteren, en de burger ook niet”. Onze omringende wereld – de moderne informatiemaatschappij dus, met burgers, bedrijven en overheden – is, anders gezegd, zo veranderlijk geworden dat één kijk op ‘de werkelijkheid’ niet langer tot goede resultaten leidt. Ketens zijn, met andere woorden, zo beweeglijk geworden dat traditionele (statische) ketens domweg niet meer voldoen. We hebben een nieuw en ruimer perspectief nodig: netwerkperspectief! In netwerksamenleving biedt ketenperspectief te weinig ruimte voor verdere ontwikkeling. Het ruimere netwerkperspectief is echter wel in staat het ketenperspectief te ‘huisvesten’!

Aan de hand van een voorbeeld (IBM) geeft Strikwerda aan dat “[d]e klant daarbij het centrale profit center [is]”. Hoe de maatschappelijke vertaling van dit (netwerk)perspectief luidt? In onze moderne informatiemaatschappij dient de burger in al zijn gevarieerde en variërende samenlevings- en samenwerkingsverbanden het vertrekpunt te vormen voor (organisatie van) overheidshandelen en dus voor robuuste organisatie van informatie tot soepel gebruik in netwerksamenleving.

Vanuit welk perspectief dènkt en wèrkt U (nog)?

Wie in zijn/haar netwerksamenleving stug blijft dóórdenken en dóórwerken vanuit ketenperspectief, loopt hopeloos vast in het netwerk dat hij/zij (nog) verwart met een complexe wirwar aan ketens. Overweeg eens een perspectiefwissel – zou ik zeggen!

 

13. Naar mijn idee geeft een mens (als toner) voortdurend signalen af. Zo’n signaal heeft als bedoeling de omgeving (een ander mens; een waarnemer; een kijker) te beïnvloeden. Daarbij gaat de voorkeur van die mens ernaar uit dat de omgeving (de kijker) zich conformeert aan het verzoek dat er van zijn signaal uitging. Natuurlijk staat het die omgeving (die andere mens/kijker) vrij om al dan niet op zo’n verzoek in te gaan. Zo’n toon-/kijkspel noemen we ook wel communicatie – geloof ik.

Via een aaneenschakeling van signaal-uitwisselings-cycli ontstaan er door de tijd heen bepaalde, voortdurend aan veranderingen onderhevige, ruimten: a) een ruimte waarbinnen een mens ‘heer en meester’ is (dat zou je ‘autonoom’ kunnen noemen); b) een ruimte waarin die mens zeker geen heer en meester is – een ruimte waarin die mens ‘overschreeuwd’ wordt door signalen van anderen en c) een ruimte daar tussenin (het bekende grijze gebied).

Maar je zou net zo goed een andere indeling kunnen hanteren: een ruimte waarin je erg zichtbaar bent, totaal onzichtbaar of ergens tussenin. Of macht, onmacht en grijs. En zo zijn er talloze indelingen (uitersten) te verzinnen – elk met het eigen grijze (neutrale) gebied.

Door de tijd heen produceert elk mens continu een ‘veld’ aan signalen en bevindt zich tegelijkertijd – ook weer continu – in een veld aan signalen dat andere mensen (en dingen) produceren. Volgens mij ligt dat aardig in lijn met wat Christopher Alexander over ‘fields’ en ‘centers’ heeft geschreven in zijn The Nature Of order.

Zo beschouwd is een Informatieruimte een (om de één of andere reden) gekozen weerslag van het veld-aan-signalen dat door een mens van moment tot moment wordt geproduceerd. En zo maak ik van jouw stelling: “Een informatieruimte in de informatievoorziening is de gekozen weerslag, de informatiekundige vertaling, van een deel van het dynamisch veld-aan-signalen van een mens”.

En via de veld/center theorie van Alexander zou zo’n center dan samen met andere centers tot grotere centers (wholes) moeten kunnen worden opgeschaald (maar het blijven de individuele centers die qua intensiteit variëren en de ‘life’ van het grotere geheel bepalen).

De door jou opgevoerde ‘bewoner’, die enkelvoudige mens, vormt dus zèlf dat veld, die Informatieruimte. Bewoner en Informatieruimte zijn naar mijn idee niet uit elkaar te halen zonder dat beide daardoor te gronde gaan.

 

14. Ik heb toch wel moeite met de manier waarop je autonomie neerzet. Je zou kunnen zeggen dat de bewegingsvrijheid die je (in je ruimte) ervaart door van alles en nog wat kan worden gevormd: door autonomie, door macht, door zichtbaarheid, door …. Als je dat op één noemer wilt brengen kom je wellicht uit bij je motieven (op een bepaald moment).

Met bescherming/afscherming lijk je te doelen op enerzijds eigenheid (al datgene dat mij als mens onderscheid, apart zet/houdt van mijn omgeving; ik versus niet-ik) en anderzijds gemeenschappelijkheid (al datgene wat mij als mens bindt aan/in mijn omgeving). Ik besta onmogelijk lòs van mijn omgeving; ik besta slechts in voortdurende en nauwe wisselwerking met mijn omgeving. Ik maak mijn omgeving mee en ben tegelijk mede de maker van mijn omgeving (en omgekeerd).

Er is naar mijn idee ‘slechts’ voortdurende wederzijdse beïnvloeding middels signalen die continu worden geproduceerd door tal van onderscheiden velden.

Informatische afbakening/afscherming kan op hetzelfde moment door verschillende mensen (met verschillende motieven, belangen etc.) op veel verschillende manieren vorm worden gegeven. In die zin lijkt me de vergelijking met de fysieke wereld toch wel lastig worden.

 

15. Ondertussen maak ik de nodige reclame voor/met mijn whitepaper “Tijd voor nieuwe dingen”. Daar komt met enige regelmaat een gesprek uit voort. Veel vis sabbelt geïnteresseerd aan het aas, maar doorbijten is nog een brug (of wat) te ver. Een externe (!) business consultant raakte enthousiast – hij begrijpt wat ik wil. Mogelijk gaat bondgenootschap groeien (en bloeien).

 

16. Digitaal Bestuur kopt op 22 april 2009 dat “ITers met ideeën [moeten] komen”. Kàn technologische innovatie (bij de overheid) van de IT’ers komen? Is dat mógelijk? Ik geloof er niets (meer) van. Heliview-directeur Ton Ketelaars (op de beurs ICT & Overheid) zegt – naar aanleiding van onderzoek – dat het móet. Maar… kàn het ook?

En… is er uberhaubt behóefte aan technologische innovatie (bij de overheid)? Ik denk het niet. Technologische innovatie gaat ons (overheid, bedrijven, burgers) momenteel niet substantieel (meer) verder helpen.

In mijn blogs besteed ik daar de nodige aandacht aan. Ik neem een klein stukje over (blog januari 2009): “De ontwikkeling tot informatiemaatschappij die door digitale technologie zo krachtig in gang is gezet, stagneert nu sterk met/door diezelfde digitale technologie.” Even verder: “En daarom zijn we nu toe aan een volgende ontwikkelingsstap. Om informatiemaatschappij tot krachtige bloei te brengen. Hoe? Word deelnemer aan informatieverkeer over informatie-infrastructuur! Informatiekundigen kunnen u daarbij werkelijk vèrder helpen. Dat (lees mijn blogs!) lukt informatici, hoe belangrijk zij ook zijn, niet meer op eigen kracht.” Dat heeft dus niets met technologische innovatie te maken, maar alles met – zeg maar even – paradigmatische innovatie. Ons dènken over informatieverkeer moet radicaal om – en dan komen we met dezelfde technologie (!) sprongen (!) verder.

Ketelaars: “Van die lijnmanagers zelf zal het niet komen.” Daar ben ik het mee eens. Dat mogen we ook niet verwachten – het is hun vak ook helemaal niet. De innovatie, waar zo schreeuwend behoefte aan is, komt ook niet bij IT-ers vandaan. Pas wanneer we onszelf toestaan radicaal anders naar dezelfde dingen te kijken en ze radicaal anders te overdenken, ontstaat er ruimte voor werkelijke innovatie. Vraag eens een informatiekundige – zou ik zeggen. Het is hùn vak!

 

17. De problematiek waarvoor jij je gesteld ziet… “steeds meer en vaker knelpunten en verstoringen” en de grondige oplossing die je daarvoor wenst… “niet binnen 3 jaar na invoering [wéér] in de problemen zitten” vragen naar mijn idee om een andere aanpak… In je eigen woorden: “het moet anders”. Wezenlijk anders.
Realiseer je je dat dat met zich meebrengt dat er ‘dus’ ook wezenlijk anders naar ‘onze wereld’ moet worden gekeken – dat die wereld ‘dus’ wezenlijk ànders moet worden ingekaderd?

Wat is dan de precieze aard van die problemen? Wat is het dan precies dat die problemen veroorzaakt (keer op keer)? Over grondoorzaken lees ik in het document dat je me stuurde helemaal niets (heb ik slecht gelezen?). Er zijn weliswaar requirements opgesteld, maar als de grondoorzaak met de invulling ervan niet wordt weggenomen… zitten we – vanwege alsmaar toenemende dynamiek – bìnnen 3 jaar weer opnieuw met dezelfde/verergerde problematiek. Gegarandeerd!

In het document wordt eenvoudig gesteld dat er een lange termijn ICT strategie ontwikkeld moet worden. Nog afgezien van de spanning die aanwezig is tussen “lange termijn” en “ICT strategie”, is mijn vraag hier waarom er “ICT strategie” ontwikkeld moet worden. Zit dáár de crux van het probleem wellicht? Op ICT niveau – op het niveau van de technische hulpmiddelen? Of zit het probleem eerder op het niveau van informatieordening (of van organisatie(cultuur), ontoereikende competenties, …, of van een combinatie)?

Ook in het pre-ICT tijdperk was er (in bedrijven) al informatievoorziening nodig. Daar is ICT als hulpmiddel láter pas bijgekomen. Weliswaar heel dominant – zodat het lijkt alsof ‘het leven’ domweg begint (en eindigt) bij ICT, maar zo zit het natuurlijk niet!

Mijn idee is dat de problemen grotendeels veroorzaakt worden doordat we het enorme belang van een robuuste informatieordening tot dynamische betekenisgeving niet zien, niet begrijpen. Zorg m.a.w. eerst voor een adequate informatieordening en kom daarna tot een goede set aan ICT hulpmiddelen en zo verder tot soepele informatievoorziening. Die volgorde is cruciaal – want anders zitten we binnen 3 jaar weer opnieuw met dezelfde problematiek – maar wordt (nog) niet begrepen/gewaardeerd.

Het kiezen van het juiste verdwijnpunt is van groot belang voor ‘de wereld’ die je langs de verdwijnpunt-hulplijnen kunt vormgeven.

Als uitgangspunt voor het opstellen van de lange termijn ICT strategie vermeldt het document een green field benadering met behoud van de goede dingen. Toch wordt in het document (impliciet) IT ondersteuning als vertrekpunt (en eindpunt) genomen. Informatieordening-tot-betekenis speelt in deze green field benadering zeker geen primaire, leidende rol, maar komt hooguit aan bod als een afgeleide van IT ondersteuning – de omgekeerde wereld (disfunctioneel verdwijnpunt) – naar mijn mening). Wat het behoud van “de goede dingen” kan zijn, hangt sterk af van het gekozen perspectief (verdwijnpunt) van waaruit de problemen (doorgaans sterk impliciet) worden ingekaderd. Wie in Nederland volgens de Britse verkeersregels aan het verkeer deelneemt, mag (al snel) problemen verwachten. Hoewel de analogie met informatieverkeer grotendeels opgaat… wordt dat door vrijwel niemand nog gezien. Ervaringen die in die richting wijzen, worden door velen ‘gewoon’ ànders geduid: meer/modernere technologie wordt allerwegen als oplossing gepropageerd.

Zoals gezegd: IT ondersteuning is het (impliciete) vertrekpunt. Sterker nog: de huidige systemen vormen het vertrekpunt. Basis voor de green field benadering is IT ondersteuning met huidige systemen.

Over een onderbouwing voor deze inperking van het green field (hoe groen is dat veld eigenlijk nog?) wordt met geen woord gerept. En daarmee kiest je impliciet (!) voor de mogelijkheden van informatieordening-tot-betekenis die in de huidige systemen liggen besloten. Ben je je daarvan bewust? Zijn die mogelijkheden ruim genoeg?

Crucialer nog is de vraag of de in die verschillende huidige systemen gehanteerde verschillende informatieordeningen-tot-betekenis identiek – en daarmee onderling uitwisselbaar – zijn. Een retorische vraag. De grond voor verwarring – hoe mooi de toekomstige oplossing ook wordt (voorgespiegeld) – wordt niet weggenomen. Tot over drie jaar – nee eerder! De dynamiek in maatschappij en bedrijfsleven neemt immers alleen maar toe.

 

18. ‘Ongestructureerde informatie’ lijkt me een contradictio in terminis. Ongestructureerde informatie is bij uitstek een IT term. Het gaat daarbij om alle informatie die ‘zij’ niet in ‘hun’ systemen kwijt kunnen. Die informatie is iedere keer weer anders (geordend). ‘Zij’ zien de structuur (ordening) ervan niet. ‘Zij’ kunnen er dan ook niets mee. En daarom voederen zij jou met Sharepoint etc., zodat jij zelf maar een eigen structuur (ordening) bedenkt. Een zwaktebod! Nietsvermoedend wordt je met een kluitje in je eigen riet gestuurd!

Want ja, dat loopt natuurlijk fout; je komt pas tot een ordening vanuit een redelijk heldere situatie. Een situatie die impliciet blijft en al snel verouderd. In de dynamiek van ons dagelijks werk zijn situaties veranderlijker dan ooit en ‘verslijten’ gekozen (situationele) ordeningen dus ook vele malen sneller dat 15-25 jaar geleden.

Elke ordening bevat zelf – per definitie… informatie. Dat kan niet anders! Zonder ordening is er geen informatie-tot-betekenis. Het gaat er dus om een zo algemeen mogelijke informatieordening te kiezen die zo robuust is dat ‘ie’ jarenlang meegaat. Zo’n algemene ordening is… infrastructureel van karakter. En omgekeerd: een infrastructurele informatieordening trekt zich niets aan van specifiek gebruik. Alleen vanuit zo’n solitude informatieordening kan een multitude aan klanten op een multitude aan manieren op maat in tijd en ruimte worden bediend. Just In Time. En Just In Place. En die kunde is niet voor iedereen weggelegd. Niet voor de meeste klanten. Niet voor de meeste informatici (nadruk op technologie). Dat is een heel andere tak van sport, da’s een heel ander vak: daar zijn informatiekundigen (nadruk op informatieordening-tot-betekenis) voor nodig.

 

19. Op 30 maart 2009 publiceert Daan RijsenbrijTOGAF: het universele wondermiddel?” op Via Nova Architectura (VNA). Mijn bijdrage van 27 april 2009 11:31.

Een uitbarsting – dat was het. Noem het een eruptie – die lawine aan reacties die volgde op de bijdrage van Steven van ‘t Veld (22-04-2009 01:33). De helft van de totale tekst van deze thread (vanaf 22 april) vormde zich in slechts 3 dagen tijd. En als ik nu kijk… is de stroom – na een korte adempauze – alweer op gang gekomen.

De eerste eruptie startte op 30 maart als gevolg van de (molen)steen die Daan Rijsenbrij in de VNA-vijver plonsde en bedaarde 5 dagen later. De geschrokken stenenplonzer herstelde daar gelukkig toch weer van. Daan: bedankt voor je verhelderende sfeerbeeld/samenvatting!

Met deze bijdrage wil ik een begin maken om mijn enorme achterstand in te lopen. Er ligt ‘opeens’ zo’n berg aan materiaal…. Zou het nog lukken….

Steven (22-04-2009 01:33): “Als je gaat vergelijken, start dan alsjeblieft met [de] concepten”. Uitermate to the point, moet ik zeggen! En tegelijk ook een wezenlijk vertrekpunt! Ja, als de onderliggende concepten een heel beperkte reikwijdte hebben, geldt dat ook voor alle ervan afgeleide producten. Wie daar geen oog voor heeft en zich domweg tot de stroom aan “verschijningsvormen” beperkt, blijft – zonder het te beseffen – modderen. Ook Pieter Wisse (in 22-04-2009 09:20 en 23-04-2009 10:32) deelt die mening grondig: “Want ik ben het volkomen met Van ‘t Veld eens dat slechts zùlke grondslagen, conceptuele dus, samenhang [(]helpen) borgen.”

Steven (23-04-2009 00:58): Over die conceptuele grondslagen schrijft Steven van ‘t Veld (in samenvattende zin): “Daarmee zeg ik dat de essentie allang bekend is, maar dat in de praktijk te weinig geld verdiend kan worden als we die [10 of 11 echte] basisconcepten echt ook zouden hanteren.” Pieter Wisse is het daar, d.w.z. met “de essentie [die] allang bekend is”, niet eens (23-04-2009 10:32). Hij vindt “resultaten van die ISO-ontwikkeling principieel [tekortschieten].” Die resultaten bieden, als ik hem goed begrijp, domweg te weinig ruimte voor vereiste variëteit. En daarom ontwierp Wisse “een axiomatisch stelsel voor zgn radicale interdependentie.” Als ik Wisse opnieuw goed begrijp levert dat “axiomatisch stelsel voor zgn radicale interdependentie” een stuk meer ‘ruimte’ en omvat het, kort door de bocht, het ‘John Sowa gedachtegoed’ volledig.

Vraag voor Steven is nu wat hij van dat “axiomatisch stelsel voor zgn radicale interdependentie” vindt in relatie tot “de essentie [die] allang bekend is”.

 

20. Op 30 maart 2009 publiceert Daan RijsenbrijTOGAF: het universele wondermiddel?” op Via Nova Architectura (VNA). Mijn bijdrage van 28 april 2009 12:18.

In zijn bijdrage van 23-04-2009 00:34 vraagt Steven van ’t Veld om eens na te denken over wat de architectuur is van iets dat (nog niet) bestaat. Als (onderling afhankelijke) kenmerken noemt hij functie, structuur, schoonheid en harmonie (hoe het geheel past in zijn omgeving).

Zo’n geheel kan uit onderscheiden delen bestaan die samen dat geheel vormen. In de andere richting kan zo’n geheel natuurlijk ook opgevat zijn als deel dat op zijn beurt deel uitmaakt van grotere gehelen. Een dergelijk ordening proberen we ook wel te vangen in ‘schalen’. En zowel binnen de schalen als door de schalen heen (en weer) dient er harmonie te zijn. Harmonie die op elk schaalniveau zijn uitwerking heeft op de schoonheid enzovoort van zowel de kleinere als de grotere gehelen (schalen).

Hoe kiezen we nu – in netwerksamenleving, dynamische informatiemaatschappij enzovoort – verstandig een robuust geheel zodat we binnen dat geheel veilig aan de slag kunnen met ‘een’ voor dat geheel integrale informatievoorziening zonder om de haverklap door het omringende geheel ingehaald of in de wielen gereden te worden (als gevolg van voortdurende wisselwerking, onderlinge afhankelijkheid enzovoort)?

Inderdaad, dat vergt op de ruimst denkbare schaal een juiste organisatie van informatie. Lees voor ruimst denkbare schaal ook het grootst denkbare geheel (GDG). Vanaf dat ‘punt’ schaal je vervolgens naar binnen toe – naar het voor jou relevante geheel (G). Dat is een geheel (G) dat zich gesitueerd weet in grotere gehelen tot en met GDG. Een geheel (G) waarbinnen veranderingen vastgesteld (bestek) en uitgevoerd (ontworpen, gebouwd) kunnen worden. Die veranderingen moeten uiteraard binnen het geheel (G) passen (harmonie). Die veranderingen moeten ook in de grotere gehelen passen (harmonie) tot en met GDG toe. Dat lukt alleen als dat GDG met betrekking tot organisatie van informatie grondig is doordacht zo goed en volledig mogelijk ingevuld is.

Als ik Steven goed begrijp (23-04-2009 18:36), kiest hij zich een werkelijkheid; een geheel (G). Voor dat geheel maakt hij een informatie-architectuur: “het beeld dat een organisatie heeft van haar bedrijfsmiddel informatie in haar organisatie”. Voor veranderingen binnen dat geheel (G) maakt hij bestekken en ontwerpen, waarna bouw volgt.

Als ik Steven opnieuw goed begrijp zit dáár (bij dat ontwerpen) niet het (kern)probleem. Waar dat (kern)probleem wel zit, duidt hij met de term ‘planologie’. Het gaat dan om veranderingen buiten dat geheel (G). Welnu, daarover zijn Van ’t Veld en Wisse (23-04-2009 21:05) het wel eens. Zowel Van ’t Veld als Wisse hebben het over het buitengebied, het gebied tussen G en GDG, zij het dat zij zich van verschillende termen bedienen. Dat is het gebied waar volgens Steven “de kern van de problemen in de praktijk” zich bevinden.

Met Wisse heb ik de indruk dat Van ’t Veld zich – bewust of onbewust – beperkt tot de organisatie als grootste G, ruimste schaal waarmee je als informatie-architect te maken hebt en waarvoor je een informatie-architectuur maakt (aan de hand waarvan daarbinnen verandering, ontwerp en bouw hun beslag krijgen).

Graag hoor ik hoe Steven daar zelf in staat. Klopt mijn indruk? Indien ja, wat is voor jou de waarde van die beperking (vandaag)? Hoe zie je ‘planologie’ (23-04-2009 18:36) en wat moeten we daar binnen en buiten de organisatie wel/niet mee?

 

21. De IGD2009 (Informatiekundige Groningen Dag 2009) komt wat mij betreft na de zomerperiode. Na de zich langzaam maar zeker manifesterende teleurstelling die naar het label CCTS luistert, lijkt er nu wat ruimte te komen (in het denken) voor conceptueel modelleren. De IGD2009 werd alvast positief ontvangen.

 

22. Op 30 maart 2009 publiceert Daan RijsenbrijTOGAF: het universele wondermiddel?” op Via Nova Architectura (VNA). Mijn bijdrage van 30 april 2009 21:06.

Stel nu eens, voor de duur van deze bijdrage, dat je leeft in een tweedimensionale wereld. In die wereld ben je geboren, getogen en als er verder niets verandert, zul je er ook in overlijden. Je weet eenvoudigweg niet beter.

De grenzen van zo’n wereld werken natuurlijk (beperkend) door in alle viewpoints die je maar kunt bedenken/hanteren. En als je niet in de gaten hebt – of krijgt – dat er méér is dan die twee dimensies (waar je je waarschijnlijk niet of nauwelijks van bewust bent), dan is het erg moeilijk te bedenken dat een viewpoint dat jijzelf hanteert door die twee dimensies wordt beperkt.

Mogelijk vermoed je ‘ergens’ wel dat er iets niet klopt, maar zoek je de ‘oplossing’ daarvoor binnen de oplossingsruimte van die twee bekende dimensies. Wat nu als die oplossingsruimte is uitgeput? Dan is al je inspanning tevergeefs.

Het kan natuurlijk ook zijn dat je je wel degelijk bewust bent van de twee dimensies en een derde dimensie hebt aangeboord. Met zo’n extra dimensie verandert je wereld kwalitatief. Er passen oneindig veel tweedimensionale vlakken in driedimensionale ruimte. Je eigen vertrouwde tweedimensionale vlak interacteert nu volop met die nieuwe ruimte. Veel (zoniet alles) van de je zo vertrouwde tweedimensionale wereld hervindt zich nu in ruimte. Het is niet meer dan logisch dan dat voor al die nieuwe en bestaande relaties nieuwe betekenis, nieuwe  woorden in de taal ontstaan. Nieuwe terminologie – zeg oog maar. En dat is altijd reuze lastig – voor iedereen.

Als ik er nu eens van uit ga dat jij een derde dimensie hebt aangeboord met wat jij noemt de “10 of 11 echte basisconcepten” en “conceptual schemas”. Dan zijn dat woorden die ik in mijn 2D wereld ken, maar daar waarschijnlijk een veel armere betekenis dragen dan in jouw ruimere 3D wereld. Als dat zo is, vergt dat extra uitleg als je een 2D-er wijs wilt maken wat jij bedoelt. Dan komen er waarschijnlijk ook nieuwe termen om al te veel verwarring met 2D te voorkomen en om daarmee tegelijk ook aan te geven dat je bezig bent met een werkelijk vernieuwende sprong vooruit. Klopt, dat is allemaal reuze lastig – voor iedereen. Die extra uitleg over die nieuwe, rijkere concepten ga je naar alle waarschijnlijkheid ook documenteren zodat ook anderen met jou mee kunnen groeien qua begrijpen.

Dat met dat “axiomatisch stelsel voor radicale interdependentie” (Wisse, 23-04-2009 10:32) is ook gedocumenteerd en duidt zeker ook op een extra dimensie. Het zou dan ook bijzonder interessant zijn om die twee met elkaar in verband te brengen om te zien waar de overeenkomsten en verschillen zitten en wat die twee in elkaars nabijheid zouden kunnen betekenen. Denk je niet?

 

23. Voor IGD2009 moet ik de eerste energie toch gaan steken in een IGD waar we (volgens mijn baas) ‘echt wat aan hebben’. Ik hoop natuurlijk dat jij ook komt. Eigenlijk ging en ga ik daar ‘gewoon’ van uit :-) Wat moeten we zonder docent? Een unieke ééndaagse intensieve kennismaking met metapatroon; Context and Time in Information Models.

 

 

 

Maart - april 2009, 2009 © Jan van Til