2009.02 Aantekeningen
Jan van Til
Onderstaande
tekstfragmenten zijn veelal afkomstig uit reacties op Via Nova Architectura, Digitaal Bestuur, blogs
en e-mail die ik verstuurde in de periode maart en april 2009. De volgorde van de
fragmenten is chronologisch.
01. In zijn bijdrage aan Via
Nova Architectura van 2 maart 2009 vraagt Daan Rijsenbrij (opnieuw) aandacht voor de “Persoonlijke
Digitale Werkruimte”, kortweg PDW.
Als ik hem goed begrijp is
een PDW een sfeer die ik als individu any place en any time kan oproepen met de hulp van any
device. En op de één of andere nog raadselachtige
wijze (services?) wordt dat any device
op het juiste ogenblik gevoed met de juiste ‘dingen’ vanaf de juiste plaatsen
tegen de juiste prijzen.
Met mijn any
device creëer ik eenvoudigweg de PDW die ik mij van
situatie tot situatie wens. Als ik het mag geloven, is het een existentie
zonder (papier)last en zonder spanning of stress. Een existentie die geheel in
dienst staat van mijn individuele slagvaardigheid. Ik ben bevrijd van alles wat
me hoofdbrekens bezorgt (bijv. domeingrenzen). Leuker
kan het voor mij niet worden gemaakt! Nou, ja – als ik het allemaal goed begrijp.
De PDW als digital being, als ‘menselijk’ maatje waarmee ik de meest intieme
relatie onderhoud. De ultieme eenzaamheid (Digital Lifestyle?) ontmoet ik als ik op ga in mijn PDW. Één
ding moet ik toegeven: een menselijker ontmenselijking kan ik me op dit
ogenblik niet voorstellen. Zou het een digitale hallucinatie zijn?
Alleen stroomuitval kan mij
nog tot andere orde roepen. Wie had dat gedacht… In
een steeds sneller digitaliserend tijdperk laat een wankele kaarsvlam licht
vallen op digitale gekte.
02. Als je liever doorslaapt
op een oud en vergaan matras dan dat je overeind komt
zitten en de verandermogelijkheden die voor het oprapen liggen aangrijpt…. Tja,
dan wordt je elke nacht wel wakker met een lamlendig zere rug. En je weet waar
die pijn vandaan komt. Daarvoor ga je ook niet naar een dokter.
Kijk, je zou ‘natuurlijk’ een
nieuw matras kunnen kopen, maar dan weet je domweg niet meer waarvan je wakker
wordt – een ondraaglijke gedachte!
03. Freek Blankena doet in zijn bijdrage “Napoleon
als informatiemanager” op Digitaal Bestuur van 10 maart 2009 verslag van de
eerste aflevering van de Mastercourse
Basisregistraties.
Dat
ontlokte mij de vraag of die Mastercourse wel op koers
ligt….
Zuurmond:
“Net zoals automatiseringseilanden binnen bedrijven en organisaties achterhaald
zijn, zijn de grenzen van die organisaties zelf arbitrair geworden.” Prachtig!
Nou ja, ik neem tenminste aan dat Zuurmond doelt op
het informatische aspect van die grenzen. Nog een keer Zuurmond: “Maar je gaat niet alle organisaties met
alle organisaties verbinden.” Huh? Nee,
natuurlijk niet! Daar waar “de grenzen van die organisaties zelf arbitrair
[zijn] geworden” ligt dat sowieso niet langer in de
rede.
Verbindingen
ontstaan ‘gewoon’ daar waar behoefte aan informatieverkeer ontstaat. En het is
uitermate verstandig om wat dat betreft de boel niet op zijn beloop te laten.
Nee, zoiets heeft stelselmatige (overheids)sturing
nodig. Alleen dan ontstaat een robuust informatiestelsel van coherente
informatieknooppunten – een informatie-infrastructuur met alles erop en eraan
(zowel materieel als immaterieel). Wie dat een informatierotonde – nee, niet
beperkt tot Nederland; dat is ook maar weer zo’n
organisatie waarvan “de grenzen […] zelf arbitrair [zijn] geworden” – wil
noemen heeft mijn zegen!
En
het gebruik van zo’n informatierotonde blijft niet
beperkt tot overheidsinstellingen – met toegang tot aparte sectorale etc.
netwerken. Natuurlijk niet! Zo gaat de overheid niet met de belastingcenten van
haar ingezetenen om! Zowel burgers, bedrijfsleven en overheden maken maar wat
graag gebruik van zo’n informatie-infrastructuur. Zo’n informatie-infrastructuur gaat net zo’n hoge vlucht –
wellicht zelfs hoger! – nemen als onze infrastructuur
voor fysiek verkeer. Van e-overheid naar evenwichtige
e-society!
Wie
zich wat nader wenst te oriënteren kan bijvoorbeeld kennis nemen van “Civil
information management, a short introduction”.
En
ja, in zó’n informatiestelsel kunnen we “de gegevens
[laten] waar ze horen, zo dicht mogelijk bij huis, dan blijft de kwaliteit het
beste.” De vraag is natuurlijk wel wat dat in een heuse informatiemaatschappij
moet betekenen. In informatiemaatschappij betekent “[z]o dicht mogelijk bij
huis” naar mijn overtuiging zo dicht mogelijk bij de directe invloedssfeer van
de (rechts)persoon van wie die gegevens zijn – van de eigenaar ervan dus.
Alleen dan behouden dergelijke gegevens – van huis uit – de beste kwaliteit.
Wie
bijvoorbeeld het GBA langs zojuist geschetste ‘meetlat’ legt, ziet een (nog)
sterk navelstarende overheid die de weg naar de e-society
nog moet (uit)vinden. Een overheid ook die (nog) griezelt bij de gedachte
informatie-eigendom volgens het principe “persoonsinformatie is
persoonlijk eigendom” grondig te regelen. En dat is reuze
jammer, want het houdt onze informatiemaatschappij zo op. Daar is geen burger
mee gediend (dat geldt dus ook voor burgers die ambtenaar zijn).
04. Ik moest een paar keer denken aan Jaap
van Rees die de werelden aan verschil tussen aannemers en architecten wel
eens uitlegde aan de hand van een bouwtekening. De aannemer (constructeur) focust
zich op de zwarte lijnen: dat is hetgeen hij moet
‘neerzetten’. De architect (ontwerper) focust zich echter op de witte vlaken
die door de zwarte lijnen vorm krijgen. Dat zijn de ruimten waarin mensen hun
gevarieerde en variërende levens leiden. Die ruimten, dat zijn de ‘dingen’ die
de architect in onderlinge samenhang moet ‘neerzetten’. Beide werelden zijn
echt, zijn onderling afhankelijk, niet los verkrijgbaar en komen slechts in
onderlinge samenhang tot leven en beleving. Tja, de witte vlakken vormen op hun
beurt natuurlijk ook de zwarte lijnen. Eindeloze wederzijdse beïnvloeding.
05. Digitaal Bestuur maakt op
19 maart melding van het jaarverslag over 2008 van de Nationale Ombudsman, Alex
Brenninkmeijer: Ombudsman
laakt complexiteit.
Brenninkmeijer wijst fijntjes op een ordeningscrisis waarin onze
overheid verkeert. Reuze vervelend, want zo raakt onze
overheid niet alleen zichzelf kwijt, maar ook haar burgers. In informatiemaatschappij
begint treffende ordening, inderdaad, bij de burger. Dat ziet Brenninkmeijer heel scherp. Ieder mens is eerst en vooral
burger en manifesteert zich pas daarna in allerlei samenlevingsverbanden:
overheid, bedrijf, vereniging enzovoort.
Maar er is nòg een ordeningscrisis. Daaraan lijkt (ook) Brenninkmeijer, helaas, (nog grotendeels) voorbij te gaan.
En dat is jammer, want ook díe ordeningscrisis moet
worden opgelost – en wel in samenhang met de eerste. Meer regie op het gebied
van informatie-uitwisseling tussen wie-dan-ook-maar
(inderdaad, de problematiek ‘ligt’ nu eenmaal breder dan alleen maar
overheidsorganisaties!) zet geen zoden aan de dijk zolang de basis… niet deugt.
Burger, samenleving, bedrijf en overheid – zij allen – hebben voor invulling
van onderling informatieverkeer dringend, ik herhaal, dringend behoefte aan een
deugdelijke en ook duurzame ordening van informatie.
En daar is gelukkig al veel
zicht op – op zo’n deugdelijke en duurzame ordening
van informatie, bedoel ik. Zowel over ordeningscrisis
als over duurzame
informatieordening schreef Pieter Wisse onlangs nog verhelderende bijdragen:
Warm Aanbevolen!
06. Ja, de IGD2009
(Informatiekundige Groningen Dag 2009) gaat er wat mij betreft komen. Ik mik op
september/oktober en ben met wat mensen bezig een gemeenschappelijk stuk
ellende (lees: een onderwerp) te vinden waarover we op de IGD2009, zeg maar, metapatronig kunnen bomen. Gewoon een praktische oefening
doen met metapatroon om ons de denkdraai (meer) eigen te maken.
07. Digitaal Bestuur maakt op 30 maart melding van een fout
van uitkeringsinstantie UWV die ertoe leidde dat voor 240.000 mensen met
een uitkering de vooringevulde aangiftes voor de inkomstenbelasting niet
klopten. Ik zag de krantenkoppen al voor me…
240.000
Burgerslachtoffers!
AMSTERDAM/APELDOORN
- Wat een prachtige reis, met het vooringevulde belastingformulier als vehikel,
had moeten worden, is voor 240.000 burgers omgeslagen in een drama. Dankzij
krampachtig aanhoudend silo-denken van
overheidsinstanties – ditmaal valt UWV de eer te beurt – zijn 240.000 burgers
slachtoffer geworden van een ‘foutje’. Inmiddels
hebben al deze slachtoffers een brief gekregen. Ja, ‘gewoon’ van uw en mijn belastinggeld! Het aantal slachtoffers met
gevolgschade loopt daarmee in de miljoenen. Gelukkig kunnen de zwaarst
getroffenen ‘gewoon’ opnieuw aangifte doen. Natuurlijk kunnen zij ook ‘gewoon’
wachten op de definitieve aanslag.
08. Op 30 maart 2009
publiceert Daan Rijsenbrij “TOGAF:
het universele wondermiddel?” op Via Nova Architectura
(VNA). Een artikel dat veel tongen in beweging zal zetten; maar dat beseft op
dat moment eigenlijk nog niemand. Mijn bijdrage van 1 april 2009 15:47:
Complimenten Steven! Ik sluit
niet uit dat ik jouw bijdrage (van 31 maart 2009 19:00) met deze reactie toch
wat uit zijn verband trek, maar dat risico neem ik dan maar. Ook realiseer ik
me dat ik deze thread mogelijk enigszins misbruik,
maar alweer: dat risico neem ik dan maar; je boodschap – zoals ik die begrijp –
is er nu eenmaal te belangrijk voor.
Je geeft aan dat het “IT-ers gewoon niet aan het verstand [is] te brengen dat je
als organisatie andere kennis nodig hebt dan IT-kennis
om als organisatie IT (als in te zetten technologie) echt onder controle te
kunnen krijgen, zodat de juiste IT gekocht en ingezet kan worden.” Treffend en
kernachtig neergezet! Dat is me uit het hart gegrepen.
Nee, inderdaad: “[d]at
betekent nooit dat IT onbelangrijk is, integendeel. Alleen je hoeft weinig of
niets van motoren van auto’s zelf te weten om dagelijks van Rotterdam naar
Amsterdam vv. te kunnen rijden. Je hebt dan ook
kennis van informatie nodig om echte regie over IT te kunnen krijgen.” De
spijker op zijn kop. Ik lees die zinnen nog een paar keer en snuif ze diep in
mijn brein in. Heerlijk!
Nog een keer, die laatste
zin: “Je hebt […] kennis van informatie nodig om echte regie over IT te kunnen
krijgen.” Prachtig! Ja, sluit die motorkap nu maar gewoon. Verleg je focus van
IT naar informatie – laat met andere woorden datgene wat zo krampachtig wordt
vastgehouden los … – en de regie over IT wordt je erbij in de schoot geworpen.
Scherp gezien! En alweer: “[dat] is IT-ers gewoon
niet aan het verstand te brengen.” Dat is hun vak ook niet. Daar zijn informatiekundigen voor nodig, of civiel informatiekundigen als het vraagstukken op maatschappelijke
schaal betreft. Maar waar zijn ze? En wie realiseert zich dat er schreeuwend
behoefte is aan deze nieuwe vaklui?
Ronduit “[benauwend] is dat
organisaties er gewoon weer opnieuw intrappen. Ongelofelijk, eigenlijk, na 70
jaar IT nog steeds. En ze blijven miljarden euro’s/dollars/… weggooien.” Ja,
triest. Zolang organisaties het onderscheid niet willen/durven maken tussen
informatici en informatiekundigen… zolang blijven ze
er intrappen. Voor organisaties vormen informatiekundigen
het aangrijpingspunt waarmee de impasse tussen IT en organisatie kan worden
ingevuld. Nee, “[dat] is IT-ers gewoon niet aan het
verstand te brengen.”
Maar hoe zit het met
organisaties? Inderdaad, zoals je zelf al aangeeft: “[…] wanneer worden
organisatie nou eindelijk eens zelf iemand rond hun informatievoorziening?” Pas
als leidende personen hun focus structureel verleggen van IT hulpmiddelen naar
informatie van betekenis. Dan pas – niet eerder – zien ze ruimte voor (civiele)
informatiekunde. Daar is visie en lef voor nodig. Toch
maar liever lijden aan oude en bekende problemen dan de groeipijn doorstaan die
inherent is aan het verkennen van nieuwe, maar minder bekende horizonten?
09. Op 30 maart 2009
publiceert Daan Rijsenbrij “TOGAF:
het universele wondermiddel?” op Via Nova Architectura
(VNA). Mijn bijdrage van 2 april 2009 12:58.
Steven, over de toevoeging
‘civiel’ in mijn bijdrage van 1 april 2009 15:47 het volgende (maar zie ook
Wisse’s commentaar van 2 april 2009 10:35 in deze thread):
Jaap van Rees introduceerde
(al) in 1980 de term informatiekunde omdat hij toen al in de gaten had dat we
toe waren aan ‘iets’ heel anders naast (dus niet: tegenover) de informatica.
Naast de oriëntatie op technische hulpmiddelen (informatica) ontstaat er
dringend behoefte aan oriëntatie op de informatie zelf: informatiekunde dus.
In “Banaan als Boemerang” schreef ik
daarover het volgende: “Van Rees en Wisse wijzen in De informatie-architect (1995, p96) op
samenhang en verschillen tussen Informatica en Informatiekunde: “Natuurlijk
hebben informatica en informatiekunde van alles met elkaar te maken. Het laatste, informatiekunde dus, ontstond als apart
vak vooral uit het eerste. Pas toen informatietechnologie op een bepaalde
schaal toegepast werd, brak de behoefte aan en besef van een ruimere zienswijze
door. Vergelijk dat met verkeerskunde. Met weinig auto’s is er geen behoefte
verkeer expliciet te regelen. Zodra het er meer zijn, blijkt de kunde van hun
samenhangende toepassing onontbeerlijk.”
Zij begrepen toen al dat de
nieuwe wereld, die ontstaan was als gevolg van het enorme succes van/met IT,
een geheel nieuwe kijk op ‘de dingen’ vereiste (en nog steeds vereist). Naast
het vak Informatica was het – toen al – de hoogste tijd om ruimte te maken voor
het vak Informatiekunde; náást het vak Informatica.
Nu, in 2008, zo’n 15 jaar later, is die vergelijking met verkeerskunde
nog altijd en ook opnieuw actueel, zij het dat het hoofdtoneel al wel drastisch
aan het veranderen is. Naast, zeg maar even, ‘traditionele’ Informatiekunde dat
primair gericht is op de enkele organisatie en haar informatievoorziening, is
nu ook serieuze aandacht nodig voor informatie-infrastructuur en alles wat
daarbij, zowel materieel als immaterieel, komt kijken. Dat is het nieuwe
vakgebied van de Civiele Informatiekunde (#1). Civiele Informatiekunde roept
als aparte informatiekunde al sinds 2006 om Modern Informatieverkeer (#2). En
ook hier geldt: niet in plaats van, maar náást (#3)
de ‘traditionele’ Informatiekunde.
Civiele Informatiekunde
breekt als het ware dóór de informatievoorzienings-barrière
van de enkele organisatie heen. En dat is ook wel logisch. Want als gevolg van
de hoge doordringingsgraad van digitale
netwerktechnologie (Internet) raken veel van onze traditionele leef- en
werkverbanden door en door vernetwerkt en veranderen
daarmee in kwalitatieve zin. De relatief statische communicatieketens van
‘weleer’ verliezen hun primaire rol in toenemende mate aan vluchtige
communicatieketens over sterk wisselende configuraties van netwerkknooppunten.
Een heuse informatiemaatschappij diende en dient zich aan.
Hierdoor staat de organisatie
als een apart bolwerk niet langer in het brandpunt van de informatiekundige
belangstelling. Dat brandpunt wordt meer en meer gevormd door de individuele
deelnemer aan informatieverkeer. Dat deelname aan informatieverkeer in veel
gevallen plaatsvindt in relatie tot de één of andere organisatie verbaast niet,
maar dat gegeven is voor de civiel informatiekundige niet (langer) van primair,
van doorslaggevend belang.
Civiele Informatiekunde
erkent Informatiekunde voluit, maar verlegt haar focus resoluut van organisatie
georiënteerde informatievoorziening naar infrastructureel georiënteerde
informatievoorziening. Een wezenlijk, want kwalitatief, onderscheid!”
Noten:
(#1) Zie bijvoorbeeld: “Civiele
informatiekunde: op weg naar infrastructuur voor informatieverkeer” van de
hand van Pieter Wisse. Ook recentere publicaties met betrekking tot Civiele Informatiekunde
zijn via Wisse’s
website beschikbaar.
(#2) Zie
“Modern Informatieverkeer” voor
nadere beeldvorming. Een verkorte weergave van dat artikel is onder de titel Ontsnapping
uit digitaal gekkenhuis opgenomen in de bundel Eerlijk zullen we alles
delen, verkenningen naar interoperabiliteit (samenstellers S. Zwienink en P.E. Wisse, GBO.Overheid/Bureau
Forum Standaardisatie, 2008).
(#3) Informatiekunde en
Civiele Informatiekunde zijn – dat mag duidelijk zijn – nauw aan elkaar verwant
en vertonen sterke wisselwerking. Met ‘náást’ bedoel
ik de twee vakgebieden dan ook vooral te onderscheiden – zeker niet te
scheiden!
10. Op 30 maart 2009
publiceert Daan Rijsenbrij “TOGAF:
het universele wondermiddel?” op Via Nova Architectura
(VNA). Mijn bijdrage van 3 april 2009 09:49.
Eigenlijk… ging het in deze
thread direct aan het begin al mis: lees de verschillende bijdragen er nog maar
eens op na (let op o.a. het koppensnellen). Toen was daar die parel, dat
lichtpunt van Steven. Daarmee was wat mij betreft de
wondermiddel discussie wel tot een voldoende afronding gekomen. Maar, ja – wie
ben ik?
Het leek me goed de discussie
te her-focussen op iets onderliggends… een
onderstroom die naar mijn idee fundamenteler is. Dat signaleerde ik vooraf dan
ook met zoveel woorden: “Ook realiseer ik me dat ik deze
thread mogelijk enigszins misbruik, maar alweer: dat risico neem ik dan maar;
je boodschap – zoals ik die begrijp – is er nu eenmaal te belangrijk voor.” En
dat leek even te lukken. Even maar – en dat is jammer; vind ik. En Paul ook, zo
begrijp ik tenminste zijn bijdrage.
Die poging tot re-focus zou je – als je wilt – nu dus kunnen zien als een
(uiteindelijk) mislukte kaping. Zelf noem ik het liever ‘toewending
naar kern’.
“Every
sign is a request for compliance”, zegt Wisse al
jaren. Van Steven begrijp ik dat hij verder niet op dat request
wenst in te gaan, maar zich (weer) wenst te richten op de door Daan
aangezwengelde discussie over wondermiddel TOGAF. En daar kan ik op mijn beurt
(in mijn bijzondere context) weer zo goed als niets mee.
Misschien kan Daan uit alle
bijdragen zijn (vernieuwde) beeld van ‘tussenstand’ met ons delen (in een
nieuwe, schone thread wellicht)?
11. Op mijn blog “Menselijke
interoperabiliteit” van 2 april 2009 reageert Paul Jansen; hij vraagt zich
af waar ik een grens zie in “de mate waarin contextualisering
systemen in staat stelt het niveau van menselijke interoperabiliteit te
bereiken.” Ter toelichting voegt hij toe: “Communicatie tussen mensen is voor
een heel groot deel non-verbaal, en dat deel is dunks me slechts beperkt in
systemen te vangen.”
De stap van niet-contextuele
naar contextuele organisatie van informatie is er één die ons, mensen, enorm
veel ruimte gaat geven om onze bedoelingen scherper en trefzekerder via
digitale hulpmiddelen over te brengen aan andere mensen. En dat is een hele
stap vooruit, maar geen Haarlemmer Olie.
Digitale technologie gaf
menselijke communicatie aanvankelijk vleugels. En op de thermiek van digitale
technologie bereikte de mens ongedachte en ongekende hoogten. Daar, op die
grote hoogte, loert echter een gevaar en wie niet oplet… verongelukt (die raakt
gekortwiekt of vleugellam of zoiets). Wie zich echter tijdig voorziet van zaken
als zuurstof en warme kleding, krijgt a.h.w. nieuwe vleugels; die maakt zo’n overgang zonder problemen en komt opnieuw… hoger. Tja,
en daar sta je op een gegeven moment opnieuw bloot aan weer andersoortige gevaren.
Probleemloos wordt het met andere woorden niet.
Ook na de overstap van
niet-contextuele naar contextuele organisatie van informatie blijven er dus
problemen over. Sommige zien we al (een beetje): hoe gaat dat met non-verbale
communicatie. Andere zullen nieuw, ongedacht en onverwacht zijn: elk ‘hoogte’
heeft zo zijn eigen specifieke problematiek.
Waar ik een grens zie? Op dit
moment zie ik duidelijk voor me de grens/overgang tussen niet-contextueel en
contextueel. Pas wanneer ik in die nieuwe ruimte, de ruimte van het
contextuele, mijn vleugels flink heb uitgeslagen… verwacht ik tegen nieuwe, dan
weer vervelende, grenzen aan te lopen.
12. Op 2 april 2009
rapporteert Freek Blankena in Digitaal Bestuur over
de vierde (en laatste) sessie van de Masterclass Basisregistraties: “Multidimensionale overheid?”.
De centrale vraag die Strikwerda stelt, zo maak ik uit Blankena’s
verslag op, is in welke mate de overheid ‘haar’ informatie (al) lòs heeft staan van de specifieke manier waarop
overheidsorganisatie en -processen (momenteel) zijn georganiseerd. Blankena licht toe: “Grote bedrijven hebben inmiddels redelijk door dat ze hun activiteiten niet meer
(alleen) langs de lijnen van de traditionele bedrijfsunits kunnen organiseren.
De transactiegegevens worden daar in ieder geval los van de businessmodellen
vastgelegd.” Waarom zouden die bedrijven dat doen? Vanwege de extra
bewegingsvrijheid die dat geeft. De traditionele keten knelt en wacht op
vervanging.
Wie er in slaagt zijn/haar
informatie zo te organiseren en los te weken van welke specifieke (toekomstige)
(schakel)toepassing dan ook maar… die is klaar voor de toekomst, voor verdere
en vruchtbare ontwikkeling van netwerksamenleving. Zonder het al ten volle te
beseffen, beantwoorden bedrijven de vraag “netwerk of keten?” kennelijk meer en
meer met: netwerk!
Ook Strikwerda
lijkt dat met zoveel woorden (al wat) aan te geven: “De markt is niet
eendimensionaal te segmenteren, en de burger ook niet”. Onze omringende wereld
– de moderne informatiemaatschappij dus, met burgers, bedrijven en overheden –
is, anders gezegd, zo veranderlijk geworden dat één kijk op ‘de werkelijkheid’
niet langer tot goede resultaten leidt. Ketens zijn, met andere woorden, zo
beweeglijk geworden dat traditionele (statische) ketens domweg niet meer
voldoen. We hebben een nieuw en ruimer perspectief nodig: netwerkperspectief!
In netwerksamenleving biedt ketenperspectief te weinig ruimte voor verdere
ontwikkeling. Het ruimere netwerkperspectief is echter wel in staat het
ketenperspectief te ‘huisvesten’!
Aan de hand van een voorbeeld
(IBM) geeft Strikwerda aan dat “[d]e klant daarbij
het centrale profit center [is]”. Hoe de
maatschappelijke vertaling van dit (netwerk)perspectief luidt? In onze moderne
informatiemaatschappij dient de burger in al zijn gevarieerde en variërende samenlevings- en samenwerkingsverbanden het vertrekpunt te
vormen voor (organisatie van) overheidshandelen en dus voor robuuste
organisatie van informatie tot soepel gebruik in netwerksamenleving.
Vanuit welk perspectief dènkt en wèrkt U (nog)?
Wie in zijn/haar
netwerksamenleving stug blijft dóórdenken en dóórwerken vanuit ketenperspectief, loopt hopeloos vast in
het netwerk dat hij/zij (nog) verwart met een complexe wirwar aan ketens.
Overweeg eens een perspectiefwissel – zou ik zeggen!
13. Naar mijn idee geeft een
mens (als toner) voortdurend signalen af. Zo’n signaal
heeft als bedoeling de omgeving (een ander mens; een waarnemer; een kijker) te
beïnvloeden. Daarbij gaat de voorkeur van die mens ernaar uit dat de omgeving
(de kijker) zich conformeert aan het verzoek dat er van zijn signaal uitging.
Natuurlijk staat het die omgeving (die andere mens/kijker) vrij om al dan niet
op zo’n verzoek in te gaan. Zo’n
toon-/kijkspel noemen we ook wel communicatie – geloof ik.
Via
een aaneenschakeling van signaal-uitwisselings-cycli
ontstaan er door de tijd heen bepaalde, voortdurend aan veranderingen
onderhevige, ruimten: a) een ruimte waarbinnen een mens ‘heer en meester’ is
(dat zou je ‘autonoom’ kunnen noemen); b) een ruimte waarin die mens zeker geen
heer en meester is – een ruimte waarin die mens ‘overschreeuwd’ wordt door
signalen van anderen en c) een ruimte daar tussenin (het bekende grijze
gebied).
Maar je zou net zo goed een
andere indeling kunnen hanteren: een ruimte waarin je erg zichtbaar bent,
totaal onzichtbaar of ergens tussenin. Of macht, onmacht en grijs. En zo zijn
er talloze indelingen (uitersten) te verzinnen – elk met het eigen grijze (neutrale)
gebied.
Door de tijd heen produceert
elk mens continu een ‘veld’ aan signalen en bevindt zich tegelijkertijd – ook
weer continu – in een veld aan signalen dat andere mensen (en dingen)
produceren. Volgens mij ligt dat aardig in lijn met wat Christopher Alexander
over ‘fields’ en ‘centers’ heeft geschreven in zijn The Nature Of order.
Zo beschouwd is een Informatieruimte
een (om de één of andere reden) gekozen weerslag van het veld-aan-signalen
dat door een mens van moment tot moment wordt geproduceerd. En zo maak ik van
jouw stelling: “Een informatieruimte in
de informatievoorziening is de gekozen weerslag, de informatiekundige
vertaling, van een deel van het dynamisch veld-aan-signalen
van een mens”.
En via de veld/center theorie
van Alexander zou zo’n center dan samen met andere
centers tot grotere centers (wholes) moeten kunnen
worden opgeschaald (maar het blijven de individuele centers die qua intensiteit
variëren en de ‘life’ van het grotere geheel
bepalen).
De door jou opgevoerde
‘bewoner’, die enkelvoudige mens, vormt dus zèlf dat
veld, die Informatieruimte. Bewoner en Informatieruimte zijn naar mijn idee
niet uit elkaar te halen zonder dat beide daardoor te gronde gaan.
14. Ik heb toch wel moeite
met de manier waarop je autonomie neerzet. Je zou kunnen zeggen dat de bewegingsvrijheid die je (in je ruimte)
ervaart door van alles en nog wat kan worden gevormd: door autonomie, door
macht, door zichtbaarheid, door …. Als je dat op één noemer wilt brengen kom je
wellicht uit bij je motieven (op een bepaald moment).
Met bescherming/afscherming lijk je te doelen op enerzijds eigenheid
(al datgene dat mij als mens onderscheid, apart zet/houdt van mijn omgeving; ik
versus niet-ik) en anderzijds gemeenschappelijkheid
(al datgene wat mij als mens bindt aan/in mijn omgeving). Ik besta onmogelijk lòs van mijn omgeving; ik besta slechts in voortdurende en
nauwe wisselwerking met mijn omgeving. Ik maak mijn omgeving mee en ben
tegelijk mede de maker van mijn omgeving (en omgekeerd).
Er is naar mijn idee ‘slechts’
voortdurende wederzijdse beïnvloeding middels signalen
die continu worden geproduceerd door tal van onderscheiden velden.
Informatische
afbakening/afscherming kan op hetzelfde moment door verschillende mensen (met
verschillende motieven, belangen etc.) op veel verschillende manieren vorm
worden gegeven. In die zin lijkt me de vergelijking met de fysieke wereld toch
wel lastig worden.
15. Ondertussen maak ik de
nodige reclame voor/met mijn whitepaper
“Tijd voor nieuwe dingen”. Daar komt met enige regelmaat een gesprek uit voort.
Veel vis sabbelt geïnteresseerd aan het aas, maar doorbijten is nog een brug
(of wat) te ver. Een externe (!) business consultant raakte enthousiast – hij begrijpt
wat ik wil. Mogelijk gaat bondgenootschap groeien (en bloeien).
16. Digitaal Bestuur kopt op
22 april 2009 dat “IT’ers met ideeën [moeten] komen”.
Kàn technologische innovatie (bij de overheid) van de
IT’ers komen? Is dat mógelijk?
Ik geloof er niets (meer) van. Heliview-directeur Ton
Ketelaars (op de beurs ICT & Overheid) zegt – naar aanleiding van onderzoek
– dat het móet. Maar… kàn
het ook?
En… is er uberhaubt
behóefte aan technologische innovatie (bij de
overheid)? Ik denk het niet. Technologische innovatie gaat ons (overheid,
bedrijven, burgers) momenteel niet substantieel (meer) verder helpen.
In mijn blogs
besteed ik daar de nodige aandacht aan. Ik neem een klein stukje over (blog
januari 2009): “De ontwikkeling tot informatiemaatschappij die door digitale
technologie zo krachtig in gang is gezet, stagneert nu sterk met/door diezelfde
digitale technologie.” Even verder: “En daarom zijn we nu toe aan een volgende
ontwikkelingsstap. Om informatiemaatschappij tot krachtige bloei te brengen.
Hoe? Word deelnemer aan informatieverkeer over informatie-infrastructuur! Informatiekundigen kunnen u daarbij werkelijk vèrder helpen. Dat (lees mijn blogs!)
lukt informatici, hoe belangrijk zij ook zijn, niet meer op eigen kracht.” Dat
heeft dus niets met technologische innovatie te maken, maar alles met – zeg
maar even – paradigmatische innovatie. Ons dènken
over informatieverkeer moet radicaal om – en dan komen we met dezelfde
technologie (!) sprongen (!) verder.
Ketelaars: “Van die
lijnmanagers zelf zal het niet komen.” Daar ben ik het mee eens. Dat mogen we
ook niet verwachten – het is hun vak ook helemaal niet. De innovatie, waar zo
schreeuwend behoefte aan is, komt ook niet bij IT-ers
vandaan. Pas wanneer we onszelf toestaan radicaal anders naar dezelfde dingen
te kijken en ze radicaal anders te overdenken, ontstaat er ruimte voor
werkelijke innovatie. Vraag eens een informatiekundige – zou ik zeggen. Het is hùn vak!
17. De problematiek waarvoor
jij je gesteld ziet… “steeds meer en vaker knelpunten en verstoringen” en de
grondige oplossing die je daarvoor wenst… “niet binnen 3 jaar na invoering [wéér] in de problemen zitten” vragen naar mijn idee om een
andere aanpak… In je eigen woorden: “het moet anders”. Wezenlijk anders.
Realiseer je je dat dat met
zich meebrengt dat er ‘dus’ ook wezenlijk anders naar ‘onze wereld’ moet worden
gekeken – dat die wereld ‘dus’ wezenlijk ànders moet
worden ingekaderd?
Wat is dan de precieze aard
van die problemen? Wat is het dan precies dat die problemen veroorzaakt (keer
op keer)? Over grondoorzaken lees ik in het document dat je me stuurde helemaal
niets (heb ik slecht gelezen?). Er zijn weliswaar requirements
opgesteld, maar als de grondoorzaak met de invulling ervan niet wordt
weggenomen… zitten we – vanwege alsmaar toenemende dynamiek – bìnnen 3 jaar weer opnieuw met dezelfde/verergerde
problematiek. Gegarandeerd!
In het document wordt
eenvoudig gesteld dat er een lange termijn ICT strategie ontwikkeld moet
worden. Nog afgezien van de spanning die aanwezig is tussen “lange termijn” en
“ICT strategie”, is mijn vraag hier waarom er “ICT strategie” ontwikkeld moet
worden. Zit dáár de crux van het probleem wellicht?
Op ICT niveau – op het niveau van de technische hulpmiddelen? Of zit het
probleem eerder op het niveau van informatieordening (of van
organisatie(cultuur), ontoereikende competenties, …,
of van een combinatie)?
Ook in het pre-ICT tijdperk was er (in bedrijven) al
informatievoorziening nodig. Daar is ICT als hulpmiddel láter
pas bijgekomen. Weliswaar heel dominant – zodat het lijkt alsof ‘het leven’
domweg begint (en eindigt) bij ICT, maar zo zit het natuurlijk niet!
Mijn idee is dat de problemen
grotendeels veroorzaakt worden doordat we het enorme belang van een robuuste
informatieordening tot dynamische betekenisgeving niet zien, niet begrijpen.
Zorg m.a.w. eerst voor een adequate informatieordening en kom daarna tot een
goede set aan ICT hulpmiddelen en zo verder tot soepele informatievoorziening.
Die volgorde is cruciaal – want anders zitten we binnen 3 jaar weer opnieuw met
dezelfde problematiek – maar wordt (nog) niet begrepen/gewaardeerd.
Het kiezen van het juiste
verdwijnpunt is van groot belang voor ‘de wereld’ die je langs de verdwijnpunt-hulplijnen kunt vormgeven.
Als uitgangspunt voor het
opstellen van de lange termijn ICT strategie vermeldt het document een green field benadering met behoud van de goede dingen. Toch wordt
in het document (impliciet) IT ondersteuning als vertrekpunt (en eindpunt)
genomen. Informatieordening-tot-betekenis speelt in
deze green field benadering zeker geen primaire,
leidende rol, maar komt hooguit aan bod als een afgeleide van IT ondersteuning
– de omgekeerde wereld (disfunctioneel verdwijnpunt) – naar mijn mening). Wat
het behoud van “de goede dingen” kan zijn, hangt sterk af van het gekozen
perspectief (verdwijnpunt) van waaruit de problemen (doorgaans sterk impliciet)
worden ingekaderd. Wie in Nederland volgens de Britse verkeersregels aan het
verkeer deelneemt, mag (al snel) problemen verwachten. Hoewel de analogie met
informatieverkeer grotendeels opgaat… wordt dat door vrijwel niemand nog
gezien. Ervaringen die in die richting wijzen, worden door velen ‘gewoon’ ànders geduid: meer/modernere technologie wordt allerwegen
als oplossing gepropageerd.
Zoals gezegd: IT
ondersteuning is het (impliciete) vertrekpunt. Sterker nog: de huidige systemen
vormen het vertrekpunt. Basis voor de green field
benadering is IT ondersteuning met huidige systemen.
Over een onderbouwing voor
deze inperking van het green field (hoe groen is dat
veld eigenlijk nog?) wordt met geen woord gerept. En daarmee kiest je impliciet
(!) voor de mogelijkheden van informatieordening-tot-betekenis
die in de huidige systemen liggen besloten. Ben je je
daarvan bewust? Zijn die mogelijkheden ruim genoeg?
Crucialer nog is de vraag of de in die verschillende huidige
systemen gehanteerde verschillende informatieordeningen-tot-betekenis
identiek – en daarmee onderling uitwisselbaar – zijn. Een retorische vraag. De
grond voor verwarring – hoe mooi de toekomstige oplossing ook wordt
(voorgespiegeld) – wordt niet weggenomen. Tot over drie jaar – nee eerder! De
dynamiek in maatschappij en bedrijfsleven neemt immers alleen maar toe.
18. ‘Ongestructureerde
informatie’ lijkt me een contradictio in terminis. Ongestructureerde informatie
is bij uitstek een IT term. Het gaat daarbij om alle informatie die ‘zij’ niet
in ‘hun’ systemen kwijt kunnen. Die informatie is iedere keer weer anders
(geordend). ‘Zij’ zien de structuur (ordening) ervan niet. ‘Zij’ kunnen er dan
ook niets mee. En daarom voederen zij jou met Sharepoint
etc., zodat jij zelf maar een eigen structuur (ordening) bedenkt. Een
zwaktebod! Nietsvermoedend wordt je met een kluitje in je eigen riet gestuurd!
Want ja, dat loopt natuurlijk
fout; je komt pas tot een ordening vanuit een redelijk heldere situatie. Een
situatie die impliciet blijft en al snel verouderd. In de dynamiek van ons
dagelijks werk zijn situaties veranderlijker dan ooit en ‘verslijten’ gekozen
(situationele) ordeningen dus ook vele malen sneller dat 15-25 jaar geleden.
Elke ordening bevat zelf –
per definitie… informatie. Dat kan niet anders! Zonder ordening is er geen informatie-tot-betekenis. Het gaat er dus om een zo
algemeen mogelijke informatieordening te kiezen die zo robuust is dat ‘ie’ jarenlang meegaat. Zo’n
algemene ordening is… infrastructureel van karakter. En omgekeerd: een
infrastructurele informatieordening trekt zich niets aan van specifiek gebruik.
Alleen vanuit zo’n solitude
informatieordening kan een multitude aan klanten op
een multitude aan manieren op maat in tijd en ruimte
worden bediend. Just In Time. En Just In Place. En die kunde is niet voor
iedereen weggelegd. Niet voor de meeste klanten. Niet voor de meeste
informatici (nadruk op technologie). Dat is een heel andere tak van sport, da’s een heel ander vak: daar zijn informatiekundigen
(nadruk op informatieordening-tot-betekenis) voor
nodig.
19. Op 30 maart 2009
publiceert Daan Rijsenbrij “TOGAF:
het universele wondermiddel?” op Via Nova Architectura
(VNA). Mijn bijdrage van 27 april 2009 11:31.
Een uitbarsting
– dat was het. Noem het een eruptie – die lawine aan reacties die volgde
op de bijdrage van Steven van ‘t Veld (22-04-2009
01:33). De helft van de totale tekst van deze thread (vanaf 22 april) vormde
zich in slechts 3 dagen tijd. En als ik nu kijk… is de stroom – na een korte
adempauze – alweer op gang gekomen.
De eerste eruptie startte op
30 maart als gevolg van de (molen)steen die Daan Rijsenbrij
in de VNA-vijver plonsde en bedaarde 5 dagen later.
De geschrokken stenenplonzer herstelde daar gelukkig
toch weer van. Daan: bedankt voor je verhelderende sfeerbeeld/samenvatting!
Met deze bijdrage wil ik een
begin maken om mijn enorme achterstand in te lopen. Er ligt ‘opeens’ zo’n berg aan materiaal…. Zou het nog lukken….
Steven
(22-04-2009 01:33): “Als je gaat vergelijken, start dan alsjeblieft met [de]
concepten”. Uitermate to the
point, moet ik zeggen! En tegelijk ook een wezenlijk vertrekpunt! Ja, als de
onderliggende concepten een heel beperkte reikwijdte hebben, geldt dat ook voor
alle ervan afgeleide producten. Wie daar geen oog voor heeft en zich domweg tot
de stroom aan “verschijningsvormen” beperkt, blijft – zonder het te beseffen – modderen. Ook Pieter Wisse (in 22-04-2009
09:20 en 23-04-2009 10:32) deelt die mening grondig: “Want ik ben het volkomen
met Van ‘t Veld eens dat slechts zùlke
grondslagen, conceptuele dus, samenhang [(]helpen) borgen.”
Steven (23-04-2009 00:58):
Over die conceptuele grondslagen schrijft Steven van ‘t
Veld (in samenvattende zin): “Daarmee zeg ik dat de essentie allang bekend is,
maar dat in de praktijk te weinig geld verdiend kan worden als we die [10 of 11
echte] basisconcepten echt ook zouden hanteren.” Pieter Wisse
is het daar, d.w.z. met “de essentie [die] allang bekend is”, niet eens
(23-04-2009 10:32). Hij vindt “resultaten van die ISO-ontwikkeling
principieel [tekortschieten].” Die resultaten bieden, als ik hem goed begrijp,
domweg te weinig ruimte voor vereiste variëteit. En daarom ontwierp Wisse “een
axiomatisch stelsel voor zgn radicale
interdependentie.” Als ik Wisse opnieuw goed begrijp levert dat “axiomatisch
stelsel voor zgn radicale interdependentie” een stuk
meer ‘ruimte’ en omvat het, kort door de bocht, het ‘John Sowa
gedachtegoed’ volledig.
Vraag voor Steven is nu wat
hij van dat “axiomatisch stelsel voor zgn radicale
interdependentie” vindt in relatie tot “de essentie [die] allang bekend is”.
20. Op 30 maart 2009
publiceert Daan Rijsenbrij “TOGAF:
het universele wondermiddel?” op Via Nova Architectura
(VNA). Mijn bijdrage van 28 april 2009 12:18.
In zijn bijdrage van
23-04-2009 00:34 vraagt Steven van ’t Veld om eens na
te denken over wat de architectuur is van iets dat (nog niet) bestaat. Als
(onderling afhankelijke) kenmerken noemt hij functie, structuur, schoonheid en
harmonie (hoe het geheel past in zijn omgeving).
Zo’n geheel kan uit onderscheiden delen bestaan die samen
dat geheel vormen. In de andere richting kan zo’n
geheel natuurlijk ook opgevat zijn als deel dat op zijn beurt deel uitmaakt van
grotere gehelen. Een dergelijk ordening proberen we ook wel te vangen in
‘schalen’. En zowel binnen de schalen als door de schalen heen (en weer) dient
er harmonie te zijn. Harmonie die op elk schaalniveau zijn uitwerking heeft op
de schoonheid enzovoort van zowel de kleinere als de
grotere gehelen (schalen).
Hoe kiezen we nu – in
netwerksamenleving, dynamische informatiemaatschappij enzovoort – verstandig
een robuust geheel zodat we binnen dat geheel veilig aan de slag kunnen met
‘een’ voor dat geheel integrale informatievoorziening zonder om de haverklap
door het omringende geheel ingehaald of in de wielen gereden te worden (als
gevolg van voortdurende wisselwerking, onderlinge afhankelijkheid enzovoort)?
Inderdaad, dat vergt op de
ruimst denkbare schaal een juiste organisatie van informatie. Lees voor ruimst
denkbare schaal ook het grootst denkbare geheel (GDG). Vanaf dat ‘punt’ schaal
je vervolgens naar binnen toe – naar het voor jou relevante geheel (G). Dat is een geheel (G) dat zich gesitueerd weet in grotere
gehelen tot en met GDG. Een geheel (G) waarbinnen
veranderingen vastgesteld (bestek) en uitgevoerd (ontworpen, gebouwd) kunnen
worden. Die veranderingen moeten uiteraard binnen het geheel (G) passen
(harmonie). Die veranderingen moeten ook in de grotere gehelen passen
(harmonie) tot en met GDG toe. Dat lukt alleen als dat GDG met betrekking tot
organisatie van informatie grondig is doordacht zo goed en volledig mogelijk
ingevuld is.
Als ik Steven goed begrijp
(23-04-2009 18:36), kiest hij zich een werkelijkheid; een geheel (G). Voor dat
geheel maakt hij een informatie-architectuur: “het
beeld dat een organisatie heeft van haar bedrijfsmiddel informatie in haar
organisatie”. Voor veranderingen binnen
dat geheel (G) maakt hij bestekken en ontwerpen, waarna bouw volgt.
Als ik Steven opnieuw goed
begrijp zit dáár (bij dat ontwerpen) niet het
(kern)probleem. Waar dat (kern)probleem wel zit, duidt hij met de term
‘planologie’. Het gaat dan om veranderingen buiten
dat geheel (G). Welnu, daarover zijn Van ’t Veld en
Wisse (23-04-2009 21:05) het wel eens. Zowel Van ’t
Veld als Wisse hebben het over het buitengebied,
het gebied tussen G en GDG, zij het dat zij zich van verschillende termen
bedienen. Dat is het gebied waar volgens Steven “de kern van de problemen in de
praktijk” zich bevinden.
Met Wisse heb ik de indruk
dat Van ’t Veld zich – bewust of onbewust – beperkt
tot de organisatie als grootste G, ruimste schaal waarmee je als informatie-architect te maken hebt en waarvoor je een informatie-architectuur maakt (aan de hand waarvan daarbinnen verandering, ontwerp en bouw hun
beslag krijgen).
Graag hoor ik hoe Steven daar
zelf in staat. Klopt mijn indruk? Indien ja, wat is voor jou de waarde van die
beperking (vandaag)? Hoe zie je ‘planologie’ (23-04-2009 18:36) en wat moeten
we daar binnen en buiten de organisatie wel/niet mee?
21. De IGD2009 (Informatiekundige
Groningen Dag 2009) komt wat mij betreft na de zomerperiode. Na de zich
langzaam maar zeker manifesterende teleurstelling die naar het label CCTS
luistert, lijkt er nu wat ruimte te komen (in het denken) voor conceptueel
modelleren. De IGD2009 werd alvast positief ontvangen.
22. Op 30 maart 2009
publiceert Daan Rijsenbrij “TOGAF:
het universele wondermiddel?” op Via Nova Architectura
(VNA). Mijn bijdrage van 30 april 2009 21:06.
Stel nu eens, voor de duur
van deze bijdrage, dat je leeft in een tweedimensionale wereld. In die wereld
ben je geboren, getogen en als er verder niets verandert, zul je er ook in
overlijden. Je weet eenvoudigweg niet beter.
De grenzen van zo’n wereld werken natuurlijk (beperkend) door in alle viewpoints die je maar kunt bedenken/hanteren. En als je
niet in de gaten hebt – of krijgt – dat er méér is
dan die twee dimensies (waar je je waarschijnlijk
niet of nauwelijks van bewust bent), dan is het erg moeilijk te bedenken dat
een viewpoint dat jijzelf hanteert door die twee
dimensies wordt beperkt.
Mogelijk vermoed je ‘ergens’
wel dat er iets niet klopt, maar zoek je de ‘oplossing’ daarvoor binnen de
oplossingsruimte van die twee bekende dimensies. Wat nu als die
oplossingsruimte is uitgeput? Dan is al je inspanning tevergeefs.
Het kan natuurlijk ook zijn dat
je je wel degelijk bewust bent van de twee dimensies
en een derde dimensie hebt aangeboord. Met zo’n extra
dimensie verandert je wereld kwalitatief. Er passen oneindig veel
tweedimensionale vlakken in driedimensionale ruimte. Je eigen vertrouwde tweedimensionale
vlak interacteert nu volop met die nieuwe ruimte.
Veel (zoniet alles) van de je zo vertrouwde
tweedimensionale wereld hervindt zich nu in ruimte. Het is niet meer dan
logisch dan dat voor al die nieuwe en bestaande relaties nieuwe betekenis, nieuwe woorden in de
taal ontstaan. Nieuwe terminologie – zeg oog maar. En
dat is altijd reuze lastig – voor iedereen.
Als ik er nu eens van uit ga
dat jij een derde dimensie hebt aangeboord met wat jij noemt de “10 of 11 echte
basisconcepten” en “conceptual schemas”.
Dan zijn dat woorden die ik in mijn 2D wereld ken, maar daar waarschijnlijk een
veel armere betekenis dragen dan in jouw ruimere 3D wereld. Als dat zo is,
vergt dat extra uitleg als je een 2D-er wijs wilt maken wat jij bedoelt. Dan
komen er waarschijnlijk ook nieuwe termen om al te veel verwarring met 2D te
voorkomen en om daarmee tegelijk ook aan te geven dat je bezig bent met een
werkelijk vernieuwende sprong vooruit. Klopt, dat is allemaal reuze lastig – voor iedereen. Die extra uitleg over die
nieuwe, rijkere concepten ga je naar alle waarschijnlijkheid
ook documenteren zodat ook anderen met jou mee kunnen groeien qua begrijpen.
Dat met dat “axiomatisch
stelsel voor radicale interdependentie” (Wisse, 23-04-2009 10:32) is ook
gedocumenteerd en duidt zeker ook op een extra dimensie. Het zou dan ook
bijzonder interessant zijn om die twee met elkaar in verband te brengen om te
zien waar de overeenkomsten en verschillen zitten en wat die twee in elkaars
nabijheid zouden kunnen betekenen. Denk je niet?
23. Voor IGD2009 moet ik de
eerste energie toch gaan steken in een IGD waar we (volgens mijn baas) ‘echt
wat aan hebben’. Ik hoop natuurlijk dat jij ook komt. Eigenlijk ging en ga ik
daar ‘gewoon’ van uit :-) Wat moeten we zonder docent?
Een unieke ééndaagse intensieve kennismaking met
metapatroon; Context and Time in Information Models.
Maart
- april 2009, 2009 © Jan van Til