2006

2006.03 Aantekeningen

 

Jan van Til

 

 

Onderstaande tekstfragmenten zijn hoofdzakelijk afkomstig uit e-mail die ik verstuurde in de periode juli en augustus 2006. De volgorde van de fragmenten is chronologisch.

 

01. Mijn oudtse zoon ‘doet’ BIT (Bedrijfs Informatie Technologie) in Enschede. Sinds een jaar nu. Hij heeft al e.e.a. over OO en UML enzo gehad. Op de traditionele manier dus. Ik zet daar dus andere, nieuwe verhalen naast. Vindt ie (wel) leuk. Hij snapt het wel… ergens (een beetje), maar heeft er tegelijk niet zo'n boodschap aan: zoals hij het doet werkt het ook – toch? Zo vreselijk fout kan dat toch niet zijn, toch? Alweer een generatie waarvan de breinen ver van optimaal worden gewassen….

 

02. Ik heb de brochure waarnaar je verwijst in “Macht maakt onmacht vanuit luchtkastelen” gelezen. Wat een ‘prachtig’ verhaal. Wie wil dat nou niet? Maar zelfs wie argeloos leest, moet - inmiddels voldoende ervaringsdeskundig qua ellende-met-IT-enzo - toch iets hebben van eerst maar eens zien en dan pas geloven. Argeloos doorlezend - is er aan van alles en nog wat gedacht: toekomstbeeld, de weg er naar toe enzo, de bestuurlijke bodem (bestaand uit andere bestuurlijke producten die nog heel wat omzetting naar constructie ontberen; oké dit was even iets minder argeloos --- sorry). En wat te denken van het enthousiasme waarmee de hele groep aan het werk is gegaan…. Ook goed gezien natuurlijk is dat ze hun management zullen moeten meekrijgen voor de rest van hun plannen. Zelfs aan de aan al dit moois ten grondslag liggende basis is gedacht: daarvoor wordt op andere programma's vertrouwd. En niet alleen dat: er wordt zelfs (al) op voorgebouwd. Enzovoort, enzovoort. Wie wil er nu nóg meer voortvarendheid?

Waarom zou zo'n lichtvoetig kasteel niet veilig het luchtruim kunnen kiezen? Zeg nou zelf… waaraan is niét gedacht? Het is - vergeet dat niet - een bestuurlijk kasteel waarop slechts de wetten van de bestuurlijke zwaartekracht van toepassing zijn. En die zwaartekracht wordt middels de basisvoorzieningen onder het geheel op - dat spreekt voor zich - bestuurlijke wijze handen en voeten gegeven. Wat wil een mens nu nog meer aan draagvlak? Hoezo mist er basis onder de basisvoorzieningen? Hoe komt een weldenkend mens erbij deze ‘woning(en)’ al bij voorbaat tot ‘onbewoonbaar verklaarde woning’ te bestempelen?

Volgens mij hebben ze jouwBeeldenstorm’ gewoon niet (goed) gelezen. En als ik het goed zie is het is zelfs nog erger dan jij aangeeft: men bouwt zelfs luchtkasteel op luchtkasteel op luchtkasteel op .... Dat lukt steeds opnieuw dankzij het gemis aan bestuurlijke zwaartekracht. Daarom zakt zo'n kaartenhuis niet door de (bestuurlijke) knieën. En als je zo'n setje kastelen maar binnen houdt, krijgt de wind er ook geen vat op. Dat voorkomt weer knikkende knieën, instortingsgevaar enzovoort.

 

03. Ik zag eerder dit jaar een Oosterse film met daarin een oude wijze man (jaar of 70) en een jonge vrouw (jaar of 17). De ouders van de jonge vrouw waren een aantal jaren geleden omgekomen; de oude wijze man - een familielid - had de zorg voor de jonge vrouw op zich genomen. Die zorg liep nogal eens stroef; veel vragen van de jonge vrouw - vergezeld met ‘slecht’ passende antwoorden van de oude wijze man. Je ziet het al voor je. Op een gegeven moment - zo richting einde van de film - stelt de jonge vrouw aan de oude wijze man een vraag. Het verbluffend eenvoudige antwoord van de oude wijze man maakt haar boos en ze schettert: “waarom heb je dat nooit eerder gezegd?”. De oude wijze man reageert dan met: “I was just waiting for you to ask the right question”…. Een vragensteller geeft - m.a.w. - met de formulering van zijn/haar vraag vergaand aan hoe hij/zij er zelf in staat, wat hij (al) wel/(nog) niet kan (over)zien, waar hij/zij wel/niet ontvankelijk voor is.

Verderop zal ik daarom mijn oorspronkelijke vraag herformuleren om jou daarmee op voorhand al beter inzicht te geven waar ik (inmiddels) sta.

 

04. Oké, dank je wel. Goed dat je dat onderscheid even scherp neerzet. De verwevenheid is immers sterk, maar dat is – inderdaad - niet voldoende argument om ‘de boel’ dan maar op één hoop te gooien en onderscheid los te laten of uit het oog te verliezen. De autogebruiker wil van alles en nog wat beleven met/in/aan zijn auto (gedrag ermee vertonen) en dat beïnvloedt zo het ontwerp van de auto. Ook raakt de autogebruiker beïnvloed (gedrag) door de auto die hij zich heeft verkozen. Hij raakt beïnvloed door de auto zelf, maar ook door het gebruik van die auto - bijvoorbeeld - op de openbare weg. Daar wordt hij+auto opeens verkeersdeelnemer en krijgt hij te maken met effecten van (o.a.) de verkeerskunde: verkeerswegen, faciliteiten en verkeersregels. Enzovoort, enzovoort. Heel deze wisselwerking is van invloed op het ontwerp van de auto. Maar het is de auto die wordt ontworpen; niet de wisselwerking (waarmee je natuurlijk wel en ook terdege rekening houdt).

05. De mens + gezond informatisch gedrag staan centraal bij het ontwerpen en inrichten van Informatieruimten (zie www.informatieruimte.nl). Dat gedrag is - volgens de sociale psychologie - situationeel bepaald; andere situatie – ander gedrag. In die gevallen waar het informatisch gedrag van een mens gezond is, werkt een Informatieruimte als een fantastisch zittend kledingstuk - en zit dus als gegoten. Dat biedt op-ti-ma-le ondersteuning. En dat geeft perfect ruimte tot de gewenste en nodige bewegingsvrijheid. In CA termen is er daarbij ook sprake van ‘true belonging’.

Vertoont een mens echter minder gezond informatisch gedrag dan zit zo'n Informatieruimte ook als gegoten, maar herbergt nu ook de extra functie van - zoiets als - een (gebits)beugel. Zo'n beugel zit in het begin (en na bijstellingen) niet lekker, maar dat is een gevolg van (nog) aanwezig informatisch disfunctioneren. Na correctie is er ook hier ruimte tot de gewenste en nodige bewegingsvrijheid (die informatische gezondheid/heelheid is dan de bedding waarin menselijke autonomie duurzaam kan bestaan (dit is ‘even’ mijn invulling van de door jou voorgestelde “maximale[?] Autonomie”).

Hoewel de mens-met-zijn-gedrag bij dit alles DE bepalende factor is voor jou als ontwerper van Informatieruimten, ontwerp je die mens-met-zijn-gedrag niet, maar de ruimte(n) waarin hij dat gedrag - en daarmee zichzelf - optimaal kan ontplooien (waarbij die mens-met-zijn-gedrag wel beïnvloedt raakt/kan raken).

 

06. Maar, wat is dan eigenlijk de allerKleinste Informatieruimte (KIR)? Laat ik één enkel individu eens proberen. Oké, toegegeven, dat levert misschien niet direct/primair ontwerpwerk op voor de informatiekundig ontwerper,maar op z’n minst toch wel veel nuttig studiemateriaal. Een individu heeft geen kijk- en toonvensters. Zijn reële (kijk)vensters worden gevormd door zijn zintuigen. Als reële (toon)vensters acteren zijn stem, mimiek, gebaren, …, kortom al de mogelijkheden van zijn lijf. Signalen die hij via zintuiglijk waarnemen binnenkrijgt, worden door het brein verwerkt, en waar het brein het lijf weet op te porren… omgezet in emotie (angst, blijheid, transpireren, …) en mogelijk ook lijfelijke beweging.

Zoals gezegd: de informatiekundig ontwerper heeft hier niet direct een ontwerptaak liggen. Tegelijk is het – naar mijn idee - zo dat informatiekundige ontwerpers die onvoldoende kaas hebben gegeten van de in’s en out’s van de KIR en het KIR-gebeuren… geen levende en ‘werkende’ Informatieruimten kunnen ontwerpen; geen true belonging (Christopher Alexander; The Nature Of Order) tot stand kunnen brengen enzovoort.

Is de door mij ten tonele gevoerde KIR een Informatieruimte? Wat de KIR onderscheid van (alle) andere Informatieruimten is dat toon- en kijkvensters ontbreken (artefacten als brillen, gehoorapparaten e.d. even daargelaten). De KIR ‘doet’ het zonder gemedieerd waarnemen/afgeven van signalen. Acht je dat wezenlijk voor jouw Informatieruimten concept? Ikzelf denk van niet. Wat mij betreft is de KIR een echte Informatieruimte. Geen Informatieruimte waarvoor je direct ontwerp- en inrichtingswerk moet doen; wel een Informatieruimte waarvan je het disfunctioneel informatisch gedrag indirect corrigeert en functioneel informatisch gedrag stimuleert en bevordert middels andere Informatieruimten waarvoor je wel ontwerp/inrichtingswerk moet doen.

Is de KIR ook de kleinste Informatieruimte? Het lijkt mij zo toe dat een KIR niet reduceerbaar is. De KIR neemt signalen waar, verwerkt ze en produceert weer nieuwe signalen. En daarbij is de hele mens met zijn lijf nodig. Wat kan je daar nog aan reduceren? Ik zit dan ook altijd in mijn KIR. Mijn KIR bestaat niet zonder mij. Ik ben mijn KIR met al z’n (on)mogelijkheden. Onafscheidelijk.

 

07. Voortbouwend op de KIR (Kleinste InformatieRuimte) kan dan een eerste kleine stap gezet worden in de richting van een – zeg maar – KIR+. Wat voegen we dan toe? Wat ligt het dichtst bij de KIR? Wat zit hem het dichtst op zijn lijf? Dat is informatie óver die KIR – dus over een bepaald persoon (kortweg: persoonsinformatie). Dat lijkt me dan het eerst in aanmerking te komen. Kijk- en toonvensters komen dan al direct om de hoek kijken – ook al was het ook maar inzake een kaart in een kaartenbak. De KIR toont bijvoorbeeld persoonsinformatie aan anderen (via een/meer toonvensters) of geeft anderen het recht persoonsinformatie te bekijken (via een/meer kijkvensters).

Wat is een KIR+ zonder KIR? Zelf denk ik nu: Persoonsinformatie. De KIR kan dood gaan, vermist raken etc. Zijn persoonsinformatie blijft bestaan en… wordt aangevuld met aantekening van overlijden of vermissing.

 

08. Tja, die Descartes die heeft wat losgemaakt: ‘during the last 400 years the “I” got (increasingly) lost in the whole equation’ (Christopher Alexander in The Nature Of Order, part I). Vier eeuwen oefenen mensen zich al in mechanistisch denken… dat heeft ook wrange vruchten afgeworpen, vruchten met slagschaduwen: de mens beschouwd als computer leidde en leidt tot reductie van die mens tot computer. Descartes zou zich in zijn graf omdraaien denk ik… als hij zou zien hoezeer wij 400 jaar later ‘gewoon’ (of moet ik zeggen: domweg?) voor realiteit houden wat niet meer dan modellen zijn….

 

09. Heb je expres zo geformuleerd? Ruimte als restant…? Da’s toch systeem-centrisch en aannemersdenken? Ruimte is naar mijn idee juist de vorm die – let op – ontstaat door het situeren van materialen. Ruimte is de… creatie – niet het gebouw! Uit de vormeloze space creëer je, vorm je room. Ruimte die tot bewegingsvrijheid strekt – natuurlijk binnen de mogelijkheden (en dus ook: beperkingen) van die gevormde ruimte.

 

10. Cyberspace: is dat niet het toonbeeld van vormeloosheid? Kan niet iedereen daarin van moment tot moment de vorm zien waaraan hij situationeel behoefte heeft? Alleen al de simpele behoefte richt de aandacht en maakt (cyber)space tot (cyber)room. Wie volkomen ongericht kijkt ziet niets. Wie gericht(er) kijkt, vindt wellicht iets van zijn gading.

 

11. En zo vormt de kast (of tuin) de ruimte verder. Ook vormt de ruimte de kast (tuin): die kast kan – op die-en-die manier gesitueerd – in die ruimte maar op bepaalde manieren kast zijn en mensen aanzetten tot bepaald gebruik (gedrag) van die kast, terwijl andere gebruiksmogelijkheden minder voor de hand liggen. En ook: als ik als mens een ruimte binnenkom (reëel tonen)… verandert die ruimte: gesprekken vallen stil of veranderen van toon/karakter (lamellen veranderen van stand), bepaalde mensen gaan; anderen komen. Omgekeerd wordt mijn verblijf (ver-toning) in zo’n ruimte beïnvloed door wat daar reeds gaande is.

 

12. Ja, ruimte is vorm tot bewegingsvrijheid. Voor bewegingsvrijheid is ruimte noodzakelijk en ruimte richt de bewegingsvrijheid. Christopher Alexander laat dat ook voortdurend zien in The Nature Of Order! Een ruimte stimuleert, ondersteunt en maakt een bepaalde coherente verzameling bewegingen ((taal)handelingen) mogelijk, terwijl andere bewegingen daarmee niet (direct) onmogelijk worden, maar ‘gewoon’ niet actief worden, niet direct in je opkomen om te doen. Dat past niet bij het karakter van die ruimte. Etc.

 

13. Waarom schrijf je “uiteindelijk autonomie”? Waarom uiteindelijk? Een spel kan toch alleen maar spel zijn als er bepaalde regels zijn die in acht moeten worden genomen? De spelregels vormen de ‘muren’ van het spel en geven het spel vorm. Zonder de spelregels voor schaken is het niet mogelijk te schaken. Het zijn deze spelregels die de bewegingsmogelijkheden door de ‘schaakruimte’ vormgeven en maken, die de vrijheid tot schaken (gebruik van de schaakruimte) geven. ‘Pas’ daarbinnen, binnen die spelregels, bepaalt de speler zelf (autonoom) zijn gedrag. Heb ik nu zelf mijn vraag beantwoord?

 

14. In sectie 3 van “De ontdekking van de Informatieruimte” begin je op te bouwen vanuit de oude manier van kijken/werken/denken – vanaf de ene (oude) zijde van de paradigmatische kloof: vanuit systemen, vanuit technologie. Daarna(ast) positioneer je de mens – als gebruiker (rollenspeler) van de verschillende systemen – er zo wat ‘los’ tussen… terloops haast). Dan verschuif je de focus: systeem à mens: je laat de aldus gepositioneerde mens ‘groeien’ (naar de voorgrond komen) en de systemen krimpen (naar de achtergrond gaan). En daarna keren deze systemen terug als… als relatie – tot hun natuurlijke proportie dus ook – tussen… tussen mensen. En ongemerkt…, ongemerkt ben je de kloof over’geraakt’… en… en je weet eigenlijk niet (precies) hoe... en voor je het weet ben je ook weer… ‘teruggefloepst’ – naar de oude kant – maar… je bent ‘over’ geweest! Dat is zeker! En da’s een rare ervaring die maakt dat je de sectie nog eens gaat lezen… (heb ik wat gemist wellicht? Klopt het eigenlijk wel?) en dan blijkt dat je de sectie niet voor de tweede keer op dezelfde manier kunt lezen. De oorspronkelijke oude kant van de kloof is er niet meer zoals die er aanvankelijk was… De kloof lijkt verweekt. De oude kant heeft trekjes van de nieuwe gekregen. En de volhouder merkt dat de nieuwe kant eigenlijk niet zo heel veel verschilt van de oude. En als je het geheel in gedachten blijft houden… duurt maar ‘even’ en je vraagt je af of dat nieuwe… of dat nieuwe eigenlijk wel zo nieuw, zo anders is. En als je daarna op de oude manier probeert te kijken… dan lukt dat nog wel, maar met steeds meer moeite. Het is als met de afbeelding waarin zowel een oude als een jonge vrouw te ‘zien’ is: slaag je er ‘eindelijk’ in de jonge vrouw te zien – waar je eerst alleen maar de oude zag (of omgekeerd)… dan blijkt het daarna opeens lastig de oude (of de jonge) vrouw weer te zien.

 

15. Veel gebruikers werken nu met twee of meer systemen. Systemen die voor verschillende opdrachtgevers op verschillende momenten en met verschillende doelen zijn gemaakt. Logisch is dan ook dat er allerlei verschillen in taal, betekenis, opvatting, etc. optraden – en nog steeds optreden. Gebruikersrollen pasten niet op elkaar…: logisch, want in een andere situatie kijken we nu eenmaal anders aan tegen de werkelijkheid (want die is nu eenmaal van situatie tot situatie verschillend). En daarom krijgen onderscheiden systemen ook op een onderscheiden wijze vorm. En wel zodanig dat ze goed aansluiten op de situatie waarvoor ze zijn gemaakt conform de wensen van de opdrachtgever (en dus minder goed aansluiten op andere situaties). Maar ja, wie realiseerde zich dat toen? En erger: wie realiseert zich dat vandaag de dag?

 

 

 

Juli en augustus 2006, 2006 © Jan van Til