2005

2005.04 Aantekeningen

 

Jan van Til

 

 

Onderstaande tekstfragmenten zijn hoofdzakelijk afkomstig uit een forumdiscussie en e-mail die ik verstuurde in de periode juli tot en met december 2005. De volgorde van de fragmenten is chronologisch.

 

01. Ja, Paul ‘ontmoet’ ik inderdaad (ook) op deze web-discussie over informatie-architecten en informatie-architectuur. Paul (Paul Jansen; www.pauljansen.eu) discussieert op een manier die mij weldadig aandoet en waarmee je ook verder komt. Aardige bijkomstigheid is dat ook een bouwkundig architect bijdragen levert. Dat geeft toch weer een extra dimensie aan discussie.

Tegelijk moet ik zeggen dat het op zo’n forum vaak wel moeilijk is een bepaalde mate van oppervlakkigheid/vluchtigheid voorbij te komen. In veel gevallen lijkt het toch wat te blijven steken bij het werpen van stenen in een vijver. Aan rimpelingen geen gebrek – dat niet. Maar daar waar het op interferentie–patronen aankomt, haken de traditionele natuurwetten vaak af.

 

02. Als ik een huis bekijk, kan ik me tot de buitenkant beperken. Ik kan het ook bezichtigen – even aangenomen dat het te koop staat. In het laatste geval ‘kruip’ ik er als het ware in, kijk binnen rond, snuif sfeer, ervaar lichtinval, beweeg me door de ruimten, kijk van binnen naar buiten etc. Als het huis niet te koop staat, heb ik me tot de buitenkant te beperken. Ik kan me dan hooguit een voorstelling maken van hetgeen binnen en van binnenuit te genieten is. Met betrekking tot de overheid geldt voor mij dat ik hoofdzakelijk een ‘buitenkanter’ ben en dat ik maar beperkt binnen/van binnenuit kan kijken. Verder moet ik het doen met de beelden en inzichten over overheid die ik mij in de loop der jaren heb verworven. Welnu, dàt was voor mij bepalend voor wat ik je eerder voorschotelde. In die zin ging ik - zoals je zelf al aangaf (20 februari 2005) – ‘over’ je schetsboek ‘heen’ en keek als Buitenkanter Betrokken - dat wel - naar binnen.

Anders dan de overheid is Gasunie voor mij een ‘huis’ dat vrijelijk is te ‘bezichtigen’; sterker nog: ik ben er kind aan huis. En dat levert Betrokkenheid van Binnenuit op; Betrokkenheid van zeer nabij. En met jouw schetsboek (en ander werk) in de hand levert dat binnen de culturele realiteit van Gasunie – zeg maar – engagement-in-kleur op.

Vergeleken met Gasunie kwam ik voor de overheid niet (veel) verder dan lijnenspel. Een soort kleurplaat waarvan de inkleuring wordt bepaald door – in ieder geval – de kwaliteit van de schetsboekimplementaties en de mate van stelselmatig gedrag-met-informatie. Goede schetsboekimplementaties in combinatie met onaangepast gedrag-met-informatie van mensen in overheidsorganisaties geeft een andere inkleuring dan – bijvoorbeeld – stelselmatig gedrag-met-informatie in combinatie met minder optimale schetsboekimplementaties.

 

03. VVV-8 (Veel Voorkomende Vraag #8 op www.informatieruimte.nl) stelt dat “De processen worden uitgevoerd in de informatieruimten. Die moeten daarvoor dus geschikt zijn”. En – even verder: “Een ontwerper van de informatieruimten moet de processen die daarin worden uitgevoerd dus kennen. Maar dat is niet voldoende: ook de cultuur is een belangrijke factor”. Mee eens: cultuur is een wezenlijke factor die (te) vaak wordt veronachtzaamd! En ook: informatieruimten zijn nooit ‘onbenoemde ruimten’.
Maar, hoe werkt zoiets dan in een bestaande situatie waar de processen al zijn ingericht en geruime tijd ‘draaien’. Voor de inrichting van de processen is de cultuur ook een belangrijke factor geweest; die processen zijn beslist niet cultuur-vrij. Is het niet zo dat als gevolg van de inrichting van de processen tegelijk ook de verschillende informatieruimten met elk hun toon- en kijkvensters vergaand zijn gekozen? Is het niet zo dat wanneer je de informatieruimten er op een andere manier ‘overheen’ zou willen leggen, je tegelijk ook de processen zelf raakt? Zijn – met andere woorden – processen en informatieruimten niet ‘deeply interlocked’ (vgl. The Nature of Order; Christopher Alexander)?

 

04. Met een schetsboekimplementatie doel ik op het basis-resultaat van een specifieke, concrete invoering van (delen uit) je schetsboek bij één of meerdere (onderdelen van) overheidsinstanties. Zo’n implementatie zie ik als basis onder het uiteindelijke resultaat: dus wat mensen dáád-wérkelijk doen met zo’n aangereikte schetsboekimplementatie. Dat uiteindelijke resultaat is mede afhankelijk van wat ik eerder stelselmatig-gedrag-met-informatie noemde. De kwaliteit van dat uiteindelijke resultaat (de inkleuring van de kleurplaat) is dus afhankelijk van – in ieder geval – de kwaliteit van de schetsboekimplementatie en de mate van stelselmatig-gedrag-met-informatie van mensen in overheidsorganisaties. En dat uiteindelijke resultaat is op haar beurt weer bepalend voor wat burgers ermee kunnen. Ik ben één van die vele burgers – die buitenkanter die naar binnen kijkt.

Geslaagde schetsboekimplementaties in combinatie met ‘oud’ gedrag-met-informatie van mensen in overheidsorganisaties leveren een andere inkleuring op dan – bijvoorbeeld – stelselmatig-gedrag-met-informatie in combinatie met een minder optimale schetsboekimplementatie. En de verkregen inkleuring is bepalend voor wat burgers ervaren/beleven aan/met hun nieuwe e-overheid.

De e-overheid is het bedoelde ‘onderwerp’ van de kleurplaat. Maar het is de inkleuring die het onderwerp ‘maakt’: e-overheid, overheid of iets er tussenin.

 

05. Of er in geval van onvoldoende overeenkomst in de verschillende paradigma’s ‘slechts’ emotie rest waag ik te betwijfelen. Wel kan het aandeel emotie in het geheel zich (uiteindelijk) de overhand hebben verworven. Het zou – denk ik – mede zo kunnen zijn dat het product emotie * tijd een bepaald soort constante ruimte oplevert. Geef emoties tijd; daarzonder resteert dan – inderdaad – emotie. Een plant gaat niet (sneller) bloeien als je haar knoppen openbreekt (bloei blijft dan waarschijnlijk in zijn geheel achterwege – en als er toch nog sprake is van bloei is ze zwaar gehavend). Tijd, (eindeloos) geduld en voortdurende zorg stimuleren het wonder….

 

06. Over ‘true belonging’: Ik heb het begin van TNOO III (The Nature Of Order, deel 3: “A Vision of a Living World” van Christopher Alexander) er nog eens even op nageslagen. Het onderscheid tussen private en public spaces, de belongings die in beide haar eigen karakter (field effect van de centers?) heeft. Het alternerende karakter private-public-private-…. De boundaries die zowel de relatie als het onderscheid waarborgen, etc.

Waar ik wel mee zit is hoe true belonging (daar zitten ook aspecten als duurzaam en traditie in) haar plaats kan hebben binnen de heersende oppervlakkigheid van onze tijd: we huppelen zo (blindelings haast) achter modes aan (vaak zonder enig besef van traditie). Ik ben benieuwd hoe jij daar in je werk uiting aan geeft. De verbondenheid met en de waarde die je hecht aan het werk dat je doet/dat mensen doen.

 

07. Informatievoorziening op maat dus met iDNA. Voorzien in precies díe informatie die in díe situatie/omstandigheid (ruimte) op dát moment (tijd) aan het gestelde doel beantwoordt. Het is de eigenaar (producent; sign engineer) van informatie die op basis van doel en situatie van zichzelf en consument (sign observer) besluit tot eventuele informatievertrekking. Voor ieder afzonderlijk request (uiting van de wil van belanghebbende) dient afzonderlijk toestemming (compliance) aan de eigenaar te worden gevraagd. Besluit om al dan niet tot informatievertrekking over te gaan verloopt expliciet (per request afzonderlijk) of impliciet (via bijvoorbeeld een – soort van – machtiging) via de eigenaar ervan.

 

08. Ik heb toch wat moeite met ‘de’ werkelijkheid. Niet dat die niet zou bestaan, maar dat die eenvoudigweg niet kenbaar is. Iedere (rechts)persoon vormt beelden van de werkelijkheid tot zijn eigen subjectieve werkelijkheid (en zo verhoudt hij zich dan tot ‘de werkelijkheid’, of anders gezegd: dat is dan zijn relatie met ‘de werkelijkheid’). Zo construeert iedere (rechts)persoon zijn eigen contextueel verbijzonderde werkelijkheid (vgl. ‘reality constructs’; Holzner).

 

09. Versie 2 van het iDNA Manifest ervaar ik als een goede verbetering ten opzichte van de eerste versie. Versie 2 kan ik goed volgen tot aan artikel 13. Van artikel 12 naar artikel 13 heeft – voor mij – veel weg van een overstap, een sprong eigenlijk, naar iets anders… alsof er iets (geheel) nieuws begint bij artikel 13. Naast Persoon, Andere Partij en Overheid is daar opeens de Intermediair – inclusief vertrouwen, nee pardon: extra vertrouwen. Kort daarop bevestigen termen als ‘informatiestelsel’ en ‘specialistische bijdragen’ me in mijn idee van een sprong.

Als ik naar de opbouw van het manifest kijk, laten artikel 2-6 en artikel 7-10 een vergelijkbare structuur zien. Nadat het ‘onderwerp’ (persoonsinformatie is van jou!) in artikel 1 ten tonele is gevoerd, legt artikel 2-6 uit wat Persoon (uit vrije wil) en Overheid (op wettelijke basis) ermee kunnen. Persoon zelf bedient het regelpaneel; alleen Overheidsinstellingen ‘sturen’ – in wettelijk geregelde situaties – mee. Nadat in artikel 2-6 gebruiksrecht uit de doeken is gedaan, volgt in artikel 7-10 – heel begrijpelijk – een stuk verantwoordingsplicht. Andere Partij, Beheerder en Overheid tonen Persoon klip en klaar dat zij verantwoord omgaan met de door Persoon (uit vrije wil) gegeven gebruiksrechten en de via wet verworven gebruiksrechten. En ook hier ademt de tekst: Persoon zelf zit aan het stuur; uit alle hoeken en gaten wordt Persoon geïnformeerd inzake het gebruik dat van verleende gebruiksrechten is gemaakt.

Wat ‘al die tijd’ nog niet aan de orde is geweest, is het doen en laten van Persoon met zijn eigen persoonsinformatie. Daar waar tot nu toe de rechten en plichten rondom gebruiksrechten op persoonsinformatie centraal stonden, verschuift de aandacht nu naar de persoonsinformatie zelf en hoe Persoon zich ermee heeft te gedragen. Daar waar Persoon tot nu toe behoorlijk aan zijn trekken is gekomen, is het nu de beurt aan zijn mede-Personen: zij willen natuurlijk ook voldoende zekerheid over de kwaliteit van de persoonsinformatie van Persoon.

artikel 11-12 stelt dan in alle eenvoud dat Persoon – met het oog op (zo verwacht ik) waardigheid en continuïteit in maatschappelijk verkeer – als een goed huisvader voor zijn persoonsinformatie heeft te zorgen.

Tja, en dan verwacht ik – in navolging van de tot nu toe in artikel 2-6 en artikel 7-10 gehanteerde structuur – dat, in artikel 13 en verder, direct aansluitend Andere Partij en Overheid aan bod komen. Overheid met infrastructurele hulpmiddelen als wetgeving. Andere Partij als Vertrouwenspersoon van Persoon. Alles – in alle eenvoud – onder dat ene kopje ‘Kwaliteit’. Kwaliteit in maatschappelijk (informatie)verkeer.

 

10. ‘Schrijverige teksten’. Ten opzichte van wat ik ‘zo maar’ kan bevatten, zijn de twee boeken die je me vlak voor de zomervakantie stuurde (en dat geldt ook voor de vele overige teksten/boeken) Schrijverig te noemen. Het gaat om de boeken “Informatiekundige ontwerpleer” en “Semiosis & Sign Exchange”; beide van de hand van Pieter Wisse.

Twee keer lezen? Nou, minstens! Soms zit ik over een enkele alinea zomaar een tijd lang te mijmeren, te puzzelen, te passen en te meten met en in hetgeen ik weet - of meende te weten. Dat kost tijd - veel meer tijd dan ik had gedacht (en gehoopt). Het verrijkt - dat moet gezegd - ook (steeds weer): Traditie-Building - zeg maar.

Gelukkig produceer je veel teksten van genoemd kaliber. Veel van deze teksten gaan over/refereren aan metapatroon - en wel steeds vanuit een (iets) andere invalshoek. En dat is voor mij erg plezierig, want op die manier krijg ik beter zicht op (de contouren van) de puzzelstukjes. In “Metapatroon voor variëteitsborging in modelgedreven ontwikkeling” (zie: http://www.wisse.cc/htm/varieteitsborging_modeldrift.htm) stel je: ‘Het kost echter wel moeite om met metapatroon vertrouwd te raken’. Helaas, helaas moet ik dat – meer dan mij eigenlijk lief is – beamen. ‘Extra moeilijk is vooral afleren’ (onder andere) omdat het zo moeilijk is (stukje bij beetje) te ontdekken wàt ik precies moet afleren. Het water waarin ik als vis zwem (opnieuw) te ontdekken is al lastig… de elementen uit dat water die aan revisie toe zijn is de volgende stap. En na revisie is het water – als geheel – natuurlijk ook qua karakter gewijzigd.

Op de één of andere manier ervaar het hierboven aangehaalde artikel als bijzonder verhelderend… Tegelijk realiseer ik me (nu) ook dat je dit al ‘zo vaak’ hebt opgeschreven… zo vaak hebt ‘bezongen’ en in allerlei ‘toonaarden’. Ergens frustreert dat natuurlijk, maar ik heb niet het idee dat zo’n meet-je-een-ander-paradigma-aan proces substantieel te versnellen is. Gedachtenlijnen die haaks op elkaar staan hebben nu eenmaal weinig gemeenschappelijk. Gedachtenvlakken – gevormd door samenhangende gedachtenlijnen – brengen (snij)lijn in het geheel, maar vergen het doorlopen van het zojuist te berde gebrachte proces.

 

11. Het fenomeen Informatieruimte blijft mij – naast allerlei andere dingen – bezighouden. Al eerder heb ik het gevoel gekregen – ook met je gedeeld overigens – dat de toepassing ervan in ontwerpsituaties gemakkelijker is naarmate de afstand tot de/een (aanstaande) realiteit groter is. Naarmate je je moeilijker kunt voorstellen (vanwege de strijd met ons beperkte voorstellingsvermogen – zo stel ik me voor) hoe iets straks zal zijn… ligt het meer voor de hand dat vacuüm te vullen met informatieruimte. Een goed voorbeeld ervan is – wat mij betreft – project iDNA. Erg lastig te zien hoe zoiets in de praktijk uit kan gaan werken. Aan de hand van het verschenen manifest (versie 2.1 inmiddels) heb ik enkele plaatjes van Informatieruimten geproduceerd. Zie de bijlage. Vormen de schema’s wat jou betreft een goede verbeelding van het manifest?

 

12. Binnen Gasunie gaat in 2006 een proef beginnen met Sharepoint. Begin december heb ik een korte demonstratie gehad, en ben (nog) niet onder de indruk geraakt. Het is allemaal nog gewoon (te veel) oud denken (en dus ook oud werken) dat voorzien is van een integrated look. De resultaten van de verwoede integratiepogingen leiden tot overvolle schermen om alle oude-en-vertrouwde spullen maar tegelijk in beeld te kunnen brengen. Om je nuttige werkruimte op peil te houden heb je met Sharepoint al snel een 21” scherm nodig – zo is mijn indruk (maar, oké, da’s technologie).

Het ‘Mijn Site’ gedeelte kan eenvoudigweg niet tippen aan zoiets als amazon.com. Het ‘Mijn’ gehalte heb ik nauwelijks kunnen waarnemen.

Het navigatiedeel - en daarmee ook de structuur waarin je je gegevens opbergt - is erg star. Daar moet van te voren dus erg goed over worden nagedacht (op straffe van veel werk als e.e.a. achteraf niet blijkt te deugen). En dat is vroeger of later – en vandaag de dag is dat haast zonder uitzonderling vroeger – altijd het geval.

Waar ik nog onvoldoende uit ben, is de vraag wat precies de achterliggende denkwijze achter Sharepoint is. Ik heb tijdens de demo geen nieuw denken weten bloot te leggen. Gezien de paradigmaverschuiving die IR denken met zich meebrengt, ben ik nog niet zo gerust op een match….

 

13. Wat is een informatieruimte (IR) eigenlijk? Het mooie is dat vrijwel iedereen er vrijwel direct een beeld bij heeft. Toch is het een uiterst belangrijke vraag – denk ik. De kleinste IR is – voor zover ik weet nog steeds (?) – de persoonlijke IR. Daarna komt de groeps-IR. En elke groeps-IR kan bestaan uit andere groeps-IR(n) en/of persoonlijke IR(n). Een groeps-IR kan meerdere bedrijven omvatten; zelfs meerdere staten. (Of niet? Waar stopt het dan?). Maar wat zit er nou minimaal/maximaal ‘in’ een IR? En wat niet? Wat zijn de minimale vereisten voor (bijvoorbeeld) een persoonlijke IR? Wanneer is een persoonlijke IR (net) geen persoonlijke IR meer?

Is het IR gebeuren bruikbaar voor/bij/i.c.m. bijvoorbeeld iDNA? Kan iDNA het IR denken verder helpen? Hoe ‘past’ een kernbegrip als ‘persoonsinformatie’ er bijvoorbeeld in? Ik kwam er in mijn plaatjes nog niet overal even ‘netjes’ mee uit de voeten.

 

 

 

Juli - december 2005, 2005 © Jan van Til